ECLI:NL:RVS:2024:4532
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan Oekraïense vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 oktober 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling had eerder een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie op 20 september 2024. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat de minister hem onterecht in grensdetentie heeft geplaatst op basis van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000, terwijl hij een beroep deed op Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt aan Oekraïners.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de vreemdeling gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de minister Oekraïners die een beroep doen op de richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen. Aangezien de maatregel vanaf het begin onrechtmatig was, werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep alsnog gegrond verklaard. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding, die aan hem werd toegekend, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de vreemdeling een schadevergoeding van € 500,00 ontvangt voor de periode van 20 september 2024 tot en met 24 september 2024, en dat de minister van Asiel en Migratie € 2.625,00 aan proceskosten moet vergoeden, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.