ECLI:NL:RVS:2024:4532

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
BRS.24.000356
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan Oekraïense vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 oktober 2024. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling had eerder een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie op 20 september 2024. De vreemdeling, die de Oekraïense nationaliteit heeft, heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat de minister hem onterecht in grensdetentie heeft geplaatst op basis van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000, terwijl hij een beroep deed op Richtlijn 2001/55/EG, die tijdelijke bescherming biedt aan Oekraïners.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de vreemdeling gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de minister Oekraïners die een beroep doen op de richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen. Aangezien de maatregel vanaf het begin onrechtmatig was, werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep alsnog gegrond verklaard. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding, die aan hem werd toegekend, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat de vreemdeling een schadevergoeding van € 500,00 ontvangt voor de periode van 20 september 2024 tot en met 24 september 2024, en dat de minister van Asiel en Migratie € 2.625,00 aan proceskosten moet vergoeden, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.

Uitspraak

BRS.24.000356
Datum uitspraak: 11 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 oktober 2024 in zaak nr. NL24.36873 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2024 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 8 oktober 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt in zijn enige grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister hem in grensdetentie mocht plaatsen op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Hij heeft namelijk de Oekraïense nationaliteit en heeft een beroep gedaan op Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In de uitspraak van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4292, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister Oekraïners die een beroep doen op die richtlijn niet op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 in grensdetentie mag plaatsen.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Omdat de maatregel vanaf het begin onrechtmatig is, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is alsnog gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 oktober 2024 in zaak nr. NL24.36873;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 500,00 over de periode van 20 september 2024 tot en met 24 september 2024, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2024
347-1020