ECLI:NL:RVS:2024:4531
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdelingen tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen door de minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen A en B, die samen met hun minderjarige kinderen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie heeft op 20 augustus 2024 besloten om deze aanvragen niet in behandeling te nemen. De vreemdelingen hebben hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle. Op 25 oktober 2024 heeft de rechtbank de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. D. de Vries, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 11 november 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de aanvragen van de vreemdelingen niet in behandeling genomen konden worden. De Afdeling bevestigt de motivering van de rechtbank en stelt vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden.