202301117/1/A2.
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1599. Procesverloop
Bij uitspraak van 21 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1599) heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2020 in zaak nr. 18/3796 ongegrond verklaard. [verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak herzien.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 22 oktober 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door M.R. Dill, advocaat in Dordrecht, is verschenen. Voorts is op de zitting het college, vertegenwoordigd door mr. E.E. Boone, gehoord.
Overwegingen
1. Artikel 8:119 van de Awb
1. De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
[…]
2. Een verzoek om herziening is een buitengewoon rechtsmiddel dat slechts kan worden ingeroepen indien voor de zaak relevante feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak, maar op dat moment niet bekend waren of konden zijn, alsnog bekend worden. [verzoeker] heeft dergelijke feiten en omstandigheden niet naar voren gebracht.
3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 21 juli 2021 onder 19.6 overwogen dat niet in geschil is dat de schade aan de woning van [verzoeker] is ontstaan in de periode voor 4 maart 2009. De onrechtmatige besluiten van 4 maart 2009 en 2 februari 2011 geven slechts aanleiding voor schadevergoeding voor zover na 4 maart 2009 een verergering van de schade is opgetreden. De Afdeling heeft in de uitspraak van 21 juli 2021 voorts geoordeeld dat [verzoeker] met de door hem overgelegde rapporten niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze besluiten tot verergering van de schade hebben geleid. Omdat niet is komen vast te staan dat de onrechtmatige besluiten van 4 maart 2009 en 2 februari 2011 tot schade hebben geleid, bestaat er geen grond voor vergoeding daarvan, aldus de Afdeling in de uitspraak van 21 juli 2021.
4. De door [verzoeker] in deze herzieningsprocedure ingebrachte feiten en omstandigheden zien op de periode vóór 4 maart 2009. Reeds daarom kan daarmee niet worden bereikt dat de Afdeling tot een andere uitspraak zou zijn gekomen als zij eerder bekend was geweest met die feiten en omstandigheden.
5. Het verzoek moet worden afgewezen.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek om herziening af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
299-1062