ECLI:NL:RVS:2024:4495

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
202302356/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling wijzigingsplan Buitengebied; Hooijdonk 7 en maximale oppervlakte bijgebouwen

Op 6 november 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel. De zaak betreft een wijzigingsplan dat op 14 februari 2023 door het college is vastgesteld, met als doel de bedrijfsbestemming van een tuincentrum en hoveniersbedrijf om te zetten naar een woon- en natuurbestemming. De appellant, die naast het plangebied woont, is het niet eens met de maximale oppervlakte voor bijgebouwen die het wijzigingsplan toestaat, namelijk 200 m². Hij betoogt dat het college ten onrechte de standaard toegestane oppervlakte van 100 m² niet heeft afgetrokken van de extra vierkante meters die zijn toegestaan op basis van de wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast stelt hij dat het college de niet-gerealiseerde vierkante meters van een vergunde maar niet gebouwde loods ten onrechte heeft meegerekend in de bebouwde oppervlakte.

De Raad van State oordeelt dat het college de berekening van de maximale oppervlakte voor bijgebouwen correct heeft uitgevoerd. Het college heeft de standaard toegestane oppervlakte van 100 m² wel degelijk afgetrokken in de berekening van de extra toegestane vierkante meters. Ook is het toegestaan om de oppervlakte van de vergunde maar niet gebouwde loods mee te rekenen, aangezien deze onder de definitie van 'bestaande bebouwing' valt. De Raad van State concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is en dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202302356/1/R2.
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend in Son en Breugel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied; Hooijdonk 7" vastgesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
1.1.    Het ontwerpplan is op 3 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het wijzigingsplan gaat over het beëindigen van het aanwezige bedrijf (tuincentrum en hoveniersbedrijf) waarbij de bedrijfsbestemming wordt omgezet naar een woonbestemming en natuurbestemming. [appellant] woont direct naast het plangebied en is het niet eens met de maximaal toegestane oppervlakte voor bijgebouwen dat het wijzigingsplan mogelijk maakt.
Maximale oppervlakte voor bijgebouwen
3.       [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte voor bijgebouwen maximaal 200 m² mag zijn. Volgens [appellant] heeft het college bij de berekening ervan ten onrechte de in het bestemmingsplan standaard toegestane 100m² niet afgetrokken van de extra vierkante meters die zijn toegestaan op grond van de wijzigingsbevoegdheid. Ook heeft het college ten onrechte de niet-gerealiseerde vierkante meters van een loods die is vergund, maar niet gebouwd, betrokken bij de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen.
3.1.    Het college heeft terecht bepaald dat op grond van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 6.5.2, aanhef en onder e, van de planregels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied; Herziening 2017’ de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 200 m² mag zijn. Het college heeft de berekening op grond van de wijzigingsbevoegdheid namelijk goed uitgevoerd. Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college de standaard toegestane 100m² wél afgetrokken in de berekening van het extra aantal toegestane vierkante meter. Zoals het college heeft toegelicht, is het uitgangspunt bij die berekening namelijk de bebouwde oppervlakte van alle voormalige bedrijfsgebouwen en niet alleen de oppervlakte van de bijgebouwen die worden gesloopt, waar [appellant] van uitgaat.
3.2.    In dat kader heeft het college ook de oppervlakte van de vergunde maar niet-gebouwde loods bij de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen mogen betrekken. In artikel 1.25 van de planregels van het bestemmingsplan is ‘bestaande bebouwing’ namelijk gedefinieerd als ‘bebouwing en gebruik, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning’. Daar valt de vergunde en niet-gebouwde loods ook onder. Dat de vergunning voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan is ingetrokken, staat daaraan niet in de weg, omdat deze is ingetrokken met het oog op het wijzigingsplan. Op moment van de intrekking was het ontwerpwijzigingsplan namelijk al ter inzage gelegd en in het intrekkingsbesluit staat uitdrukkelijk dat dit noodzakelijk is om toekomstige ontwikkelingen op het perceel mogelijk te maken. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Het beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
638