ECLI:NL:RVS:2024:4488

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
202100122/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot vaststelling uitwerkingsplan "1e uitwerking Grasrijk (Hooglanden)" en geluidbelasting bij woningen

In deze zaak hebben appellanten, bewoners van Eindhoven, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven tot vaststelling van het uitwerkingsplan "1e uitwerking Grasrijk (Hooglanden)". De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had eerder, in een tussenuitspraak van 8 december 2021, het college opgedragen om binnen 16 weken een gebrek in het besluit van 10 november 2020 te herstellen. Dit gebrek had betrekking op de geluidbelasting die zou toenemen door de verkeerstoename als gevolg van het uitwerkingsplan. De appellanten, die aan de Graslook wonen, stelden dat de geluidbelasting bij hun woningen door het plan zou toenemen, maar het college had in zijn aanvulling op het besluit geen deugdelijke motivering gegeven over de gevolgen van het plan voor de geluidbelasting.

Na de tussenuitspraak heeft het college een aanvullend akoestisch onderzoeksrapport ingediend, waarin de geluidbelasting opnieuw is beoordeeld. Dit rapport concludeerde dat de invloed van het plan op de geluidbelasting beperkt was. De appellanten hebben hun zienswijze ingediend, waarin zij betoogden dat het rapport niet rekening hield met een derde bouwlaag en het geluid van het nabijgelegen vliegveld. De Afdeling heeft deze argumenten verworpen, omdat de appellanten deze gronden niet eerder hadden aangevoerd en het college had kunnen concluderen dat het plan voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van de appellanten gegrond was, omdat het oorspronkelijke besluit van 10 november 2020 niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand, omdat het college na de tussenuitspraak voldoende heeft aangetoond dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. De appellanten krijgen hun griffierecht vergoed.

Uitspraak

202100122/2/R2.
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna: [appellant A] en anderen), allen wonend in Eindhoven,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2767, heeft de Afdeling het college opgedragen binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het in overweging 12.3 omschreven gebrek in het besluit van 10 november 2020, waarbij het uitwerkingsplan "1e uitwerking Grasrijk (Hooglanden)" (hierna: het plan) is vastgesteld, te herstellen.
Bij brief, ingekomen op 7 februari 2022 (hierna: de brief van 7 februari 2022), heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak een nadere motivering voor het bestreden besluit gegeven.
[appellant A] en anderen hebben, hiertoe in de gelegenheid gesteld, hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren gebracht.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en dat het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het uitwerkingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 augustus 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
De tussenuitspraak
2.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 12.3 overwogen: "[appellant A] en anderen wonen aan de Graslook, tegenover de voorziene woningen aan de noordzijde van het plangebied. Het komt de Afdeling aannemelijk voor dat de geluidbelasting bij de woningen van [appellant A] en anderen ten gevolge van de verkeerstoename door het uitwerkingsplan toeneemt. De woonclusters van het plangebied worden namelijk ontsloten via de erftoegangswegen Graslook en Grasbloem. Hoeveel deze extra geluidbelasting bij de woningen van [appellant A] en anderen bedraagt, is echter onduidelijk, omdat dit niet is onderzocht. (…) Dat de aanvaardbaarheid van woningbouw in het plangebied in beginsel als een gegeven geldt, laat onverlet dat moet worden beoordeeld, gelet op de verschillende mogelijkheden die het moederplan biedt voor de invulling van het plangebied, of de bij het uitwerkingsplan gekozen invulling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent in dit geval dat de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de geluidbelasting bij de woningen van [appellant A] en anderen in die beoordeling moet worden betrokken. Of het uitwerkingsplan in zoverre in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening kan zonder onderzoek hiernaar nog niet worden beoordeeld. Het bestreden besluit berust in zoverre, in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, niet op een deugdelijke motivering en is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid."
Herstel
3.       In het akoestisch onderzoeksrapport van 16 juni 2020, dat als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, is de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant ingegaan op de geluidbelasting vanwege het wegverkeer ter hoogte van de beoogde woningen in het plangebied.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij brief van 7 februari 2022 een aanvullend akoestisch onderzoeksrapport van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant van 3 februari 2022 ingediend. Daarin zijn alsnog de gevolgen onderzocht van de verkeersgeneratie door het plan op de geluidbelasting ter hoogte van de bestaande woningen aan de Graslook, waaronder die van [appellant A] en anderen. De Omgevingsdienst heeft geconcludeerd dat de bebouwing van het plan zowel voor reflectie als voor afscherming van het geluid zorgt en dat de invloed van het plan op de geluidbelasting bij de bestaande woningen beperkt is, variërend van een afname van -0,3 dB tot een toename van ten hoogste 0,7 dB.
4.       In de brief van 7 februari 2022 heeft het college een uitsnede opgenomen uit een tabel van het onderzoeksrapport van 3 februari 2022 waarin de gecumuleerde geluidbelasting op de woningen van [appellant A] en anderen aan de Graslook 3, 5 en 7 als gevolg van het plan is weergegeven. Volgens het college blijkt hieruit dat de geluidbelasting op de begane grond ter plaatse van die woningen verbetert als gevolg van het plan (-0,2, -0,1, -0,1) en op de verdiepingen gelijk blijft of toeneemt met 0,1 dB of 0,2 dB, wat minimaal is en voor het menselijk gehoor niet waarneembaar. Het college heeft geconcludeerd dat het plan ook wat betreft het aspect geluid ter plaatse van de woningen van [appellant A] en anderen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Beoordeling zienswijze
5.       [appellant A] en anderen betogen in hun zienswijze dat in het rapport van 3 februari 2022 ten onrechte geen rekening is gehouden met een derde bouwlaag van de beoogde woningen in het plangebied.
5.1.    Het college heeft naar aanleiding van dit betoog het rapport van 3 februari 2022 vervangen door een nader onderzoekrapport van de Omgevingsdienst van 10 mei 2022 (hierna: het rapport) waarin rekening is gehouden met de derde bouwlaag. Zoals het college opmerkt, is het verschil met de resultaten van het rapport van 3 februari 2022 ter plaatse van de woningen van [appellant A] en anderen minimaal, namelijk 0,1 dB.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant A] en anderen betogen ook dat in het rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met het geluid van het nabijgelegen vliegveld.
6.1.    Het college heeft opgemerkt dat in het plan geen rekening is gehouden met het vliegverkeer van de luchthaven van Eindhoven, omdat het plan geen vliegverkeer mogelijk maakt en de tussenuitspraak geen aanleiding geeft dit aspect in het onderzoek te betrekken. Het college heeft verder volledigheidshalve naar voren gebracht dat het vliegtuiggeluid te verwaarlozen is, omdat de woningen buiten de geluidbelastingscontouren van de luchthaven van Eindhoven liggen.
6.2.    [appellant A] en anderen hebben met dit betoog hun beroepsgronden na de tussenuitspraak uitgebreid met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond die zij al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen brengen. Dit is gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van de andere partijen, in het licht van de goede procesorde, niet aanvaardbaar. De Afdeling laat wat [appellant A] en anderen in dit verband aanvoeren dan ook buiten bespreking.
7.       [appellant A] en anderen betogen verder in hun zienswijze dat het rapport ten onrechte uitgaat van een verkeersgeneratie door het plan van 280 verkeersbewegingen. Volgens paragraaf 3.5 van de plantoelichting geneert het plan namelijk 392 tot 437 extra verkeersbewegingen op de Graslook.
7.1.    In het rapport is vermeld dat voor de geluidberekeningen rekening is gehouden met de geluidbelasting vanwege het verkeer op zowel de zoneringsplichtige wegen (A2/N2, Grasdreef, Heerbaan, Meerhovendreef, Noord-Brabantlaan en Sliffertsestraat) als op de 30-km wegen (Grasbloem, Grasland, Graslook en Nieuwe Sliffertsestraat), zoals opgenomen in het rekenmodel behorende bij het akoestisch onderzoek van juni 2020. De geluidbelasting in 2030 is berekend exclusief en inclusief het plan. Daarbij is de Omgevingsdienst ervan uitgegaan, overeenkomstig de opgave van het college, dat het plan 280 mvt per etmaal genereert, wat neerkomt op
5 bewegingen per woning. Volgens het rapport is een worst-case scenario gehanteerd, in die zin dat alle 280 extra verkeersbewegingen via de Graslook en Nieuwe Sliffertsestraat lopen.
7.2.    Het college wordt gevolgd in het standpunt dat de gehanteerde toename met 280 (56 x 5) verkeersbewegingen per etmaal aansluit bij hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. Onder 10.3 is overwogen, dat het college in de toelichting bij het plan is uitgegaan van de verkeersgevolgen van dat plan op zichzelf, terwijl dit in de zienswijzennota breder is getrokken tot de buurt Grasrijk Oost, wat tot andere getallen leidt. Onder 10.5 van de tussenuitspraak is verder overwogen dat het plan maximaal 56 koopwoningen mogelijk maakt en dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het college geen gebruik mocht maken van het kengetal 5 voor het berekenen van de verkeersgeneratie bij de ontsluiting aan de zuidoostzijde van de buurt Grasrijk Oost.
Gelet hierop, is er geen aanleiding om aan te nemen dat de berekeningen zijn gebaseerd op een onjuist uitgangspunt.
8.       Verder betogen zij dat de Omgevingsdienst concrete metingen had moeten uitvoeren, ook omdat de bouw van de nieuwe woningen nagenoeg af is en de berekende waarden boven het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) liggen in de periode tussen 7.00 en 19.00 uur.
8.1.    Het college wijst erop dat de regeling "Reken- en meetvoorschrift geluid 2012" (hierna: RMG-2012) de keuze van de toe te passen methode aan het bevoegd gezag laat en dat niet is gekozen voor metingen omdat hieraan verschillende nadelen kleven.
8.2.    Artikel 3.2     van het RMG-2012 luidt:
"1. Het equivalent geluidsniveau wordt bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III bij deze regeling beschreven Standaardrekenmethode 2.
2. In afwijking van het eerste lid kan het equivalent geluidsniveau worden bepaald volgens de in hoofdstuk 1 van bijlage III bij deze regeling beschreven Standaardrekenmethode 1, indien de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die Standaardrekenmethode 1.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het equivalent geluidsniveau tevens worden bepaald volgens de Standaardmeetmethode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage III bij deze regeling, indien de desbetreffende situatie valt binnen het toepassingsgebied van die Standaardmeetmethode."
8.3.    Vaststaat dat de geluidbelastingen als gevolg van het plan niet met metingen zijn vastgesteld. In het rapport is vermeld dat de geluidbelasting is berekend met behulp van Geomilieu V2021.1. Dit is software van DGMR om berekeningen te maken die aan recente wet- en regelgeving voldoet. Uit de website van DGMR volgt bij de berekeningen met Geomilieu van wegverkeerslawaai rekenmethode 2 van bijlage III van het RMG-2012 wordt toegepast.
8.4.    Op basis van artikel 3.2, derde lid, van het RMG-2012 is het toegestaan om met de meetmethode die in hoofdstuk 3 van bijlage III van deze regeling is opgenomen het geluidsniveau te meten als de situatie valt binnen het toepassingsgebied van die methode. In de geschiedenis van totstandkoming van artikel 3.2 van het Reken- en meetvoorschrift (Stcrt. 2012, 11810) is hierover het volgende opgenomen: "De bepaling van het equivalent geluidsniveau vindt in het algemeen plaats met de Standaardrekenmethode 2 uit hoofdstuk 2 van bijlage III. Deze methode is zodanig dat voor vrijwel alle situaties een betrouwbaar resultaat verkregen wordt. (…) Op basis van het derde lid is het toegestaan om met de methode die in hoofdstuk 3 van bijlage III is opgenomen, het geluidsniveau te meten. In het algemeen zal deze methode, in tegenstelling tot beide rekenmethodes, weinig worden toegepast. Het meten van het equivalent geluidsniveau heeft, anders dan vaak door omwonenden van infrastructuurprojecten wordt gedacht, meestal meer nadelen dan voordelen. Zoals uit de beschreven meetmethode blijkt, bestaat het meten van het equivalent geluidsniveau niet uit het louter aflezen van een geluidmeter langs een weg. Aan het meten dienen de nodige eisen gesteld te worden om een betrouwbare en reproduceerbare waarde te kunnen bepalen. Als daar al aan voldaan wordt, dient vervolgens toch nog het gemeten resultaat gecorrigeerd te worden. Belangrijk is immers dat wordt uitgegaan van de juiste omvang en samenstelling van het verkeer, veelal het verkeer overeenkomstig een prognose of een vastgesteld geluidproductieplafond. Daarom zullen ook tijdens de meting verkeerstellingen gedaan moeten worden. Zeker in drukke gebieden zal ook gewaakt moeten worden voor het niet meenemen van andere bronnen in het meetresultaat. Dit alles maakt dat een snelle en eenvoudige controle van het equivalent geluidsniveau ter plaatse niet mogelijk is."
8.5.    Gelet op de hiervoor genoemde nadelen die aan metingen kleven en het genoemde voordeel dat met de berekeningsmethode in vrijwel alle situaties een betrouwbaar resultaat wordt verkregen, heeft het college ervoor kunnen kiezen om het geluidsniveau te laten berekenen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Gelet op overweging 12.3 van de tussenuitspraak is het beroep tegen het besluit van 10 november 2020 gegrond. Dit besluit moet wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb worden vernietigd.
10.     Het college heeft na de tussenuitspraak op basis van het rapport mogen concluderen dat het plan ook wat betreft het aspect geluid ter plaatse van de woningen van [appellant A] en anderen voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. De zienswijze geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de door het college gegeven nadere motivering niet toereikend is. Met de nadere motivering is het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd, hersteld. De Afdeling zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 november 2020 in stand blijven.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van 10 november 2020 tot vaststelling van het uitwerkingsplan "1e uitwerking Grasrijk (Hooglanden)";
III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
IV.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven aan [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vlieger-Mandour
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
615