ECLI:NL:RVS:2024:4484

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
202302613/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing compensatieregeling kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 21 maart 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de afwijzing door de Belastingdienst/Toeslagen van een verzoek om toepassing van de compensatieregeling in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire. De Belastingdienst/Toeslagen had op 21 januari 2021 een besluit genomen waarin het verzoek van [appellant] werd afgewezen. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek naar de aanspraken van toeslagenouders op compensatie, omdat zij te streng waren behandeld bij eerdere aanvragen om kinderopvangtoeslag.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had afgezien van het horen in bezwaar, omdat [appellant] in haar bezwaarschrift had aangegeven dat zij geen recht had op kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014. De erven van [appellant] betogen in hoger beroep dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen het verslag van het gesprek met de zaakbehandelaar niet ter goedkeuring aan [appellant] heeft voorgelegd. Dit zou hebben geleid tot een onjuiste beslissing over de jaren 2013 en 2014, terwijl het verzoek om herbeoordeling betrekking had op de jaren 2009 en 2010.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 oktober 2024 opnieuw behandeld. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden heeft afgezien van het horen in bezwaar. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302613/1/A2
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [appellant],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 maart 2023 in zaak nr. 22/989 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2021 heeft de Belastingdienst/Toelagen een verzoek van [appellant] om toepassing van de compensatieregeling in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld, dat is voortgezet door de erven van [appellant].
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2024, waar de erven van [appellant], vertegenwoordigd door mr. Y.N. Teke-Bozkurt, advocaat te Enschede, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. M. Krari en mr. S. de Klerk, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 24 oktober 2024, waar de erven van [appellant], vertegenwoordigd door mr. Y.N. Teke-Bozkurt, advocaat te Enschede, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. M. Krari en W.E. Louwerse, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De Belastingdienst/Toeslagen heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire. Het onderzoek strekt mede tot de beoordeling van de aanspraak die toeslagenouders kunnen maken op compensatie omdat zij te streng zijn behandeld bij eerdere aanvragen om kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierover een brief gestuurd aan [appellant], waarna zij een verzoek om herbeoordeling heeft ingediend.
2.       [appellant] heeft telefonisch contact met haar persoonlijk zaakbehandelaar van de Belastingdienst/Toeslagen gehad over het verzoek om herbeoordeling. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen een besluit genomen over de jaren 2013 en 2014. In bezwaar heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat zij het verzoek heeft gedaan over de jaren 2009 en 2010. Zij is het met de Belastingdienst/Toeslagen eens dat zij geen aanspraak maakt op tegemoetkoming over de jaren 2013 en 2014.
3.       Volgens de Belastingdienst/Toeslagen had [appellant] wel degelijk verzocht om herbeoordeling over de jaren 2013 en 2014. Omdat [appellant] tegen de afwijzing hiervan geen inhoudelijke bezwaargronden heeft aangevoerd, heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, waarbij met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht is afgezien van het horen. Verder heeft hij het bezwaar opgevat als een nieuw verzoek om herbeoordeling over de jaren 2009 en 2010 en dat verzoek in behandeling genomen.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft onder meer overwogen dat tussen partijen in geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft afgezien van het horen. Het formulier dat [appellant] heeft ingevuld, is aan haar toegezonden in het kader van het CAF onderzoek Lanai van de Belastingdienst/Toeslagen. Zoals in de ‘UHT werkinstructies analyse CAF-vergelijkbaar’ staat, ziet dat onderzoek op de toeslagjaren 2013 en 2014. Hieruit volgt dat het aan [appellant] toegezonden formulier betrekking had op een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over de kalenderjaren 2013 en 2014.
[appellant] heeft niet eerder dan in haar bezwaarschrift van 1 februari 2021 te kennen gegeven dat zij een herbeoordeling verzoekt over de jaren 2009 en 2010. Niet is gebleken dat [appellant] eerder een aanvraag voor herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag heeft ingediend. De inhoud van haar bezwaarschrift is daarom op juiste gronden aangemerkt als een nieuwe aanvraag. Omdat [appellant] in haar bezwaarschrift ook kenbaar heeft gemaakt dat zij in de jaren 2013 en 2014 geen recht had op kinderopvangtoeslag, heeft de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden kunnen afzien van het horen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.       De erven van [appellant] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen het verslag van het gesprek met haar persoonlijk zaakbehandelaar niet ter goedkeuring aan haar heeft voorgelegd. Doordat de Belastingdienst/Toeslagen dit heeft nagelaten, heeft zij dat verslag niet kunnen corrigeren, waardoor de beslissing op haar verzoek om herbeoordeling ten onrechte betrekking heeft op de jaren 2013 en 2014, in plaats van de jaren 2009 en 2010. In andere gevallen heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verslag wel voorgelegd aan de aanvrager. Daarbij is [appellant] eerst uitgenodigd voor een hoorzitting, die later door de Belastingdienst/Toeslagen is uitgesteld. Volgens de erven van [appellant] is door de bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de BAC) toegezegd dat het besluit op bezwaar mede zou zien op de jaren 2009 en 2010. Hieruit volgt dat haar bezwaar niet kennelijk ongegrond is.
5.1.    De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden heeft afgezien van het horen in bezwaar. De Afdeling voegt daar nog het volgende aan toe.
5.2.    Het besluit van 21 januari 2021 ging uitsluitend over de jaren 2013 en 2014, hetgeen begrijpelijk is, ten eerste omdat het fraudeonderzoek dat aanleiding gaf tot het bieden van de mogelijkheid om het herbeoordelingsverzoek in te dienen zag op deze jaren, en ten tweede omdat de Belastingdienst/Toeslagen geen aanvragen van [appellant] uit 2009 en 2010 kende die hij zou kunnen herbeoordelen. Onder deze omstandigheden mocht de Belastingdienst/Toeslagen, toen hij in bezwaar voor het eerst kennis nam van de wens tot herbeoordeling van aanspraken over de jaren 2009 en 2010, ervoor kiezen om hierover een primair besluit te nemen, afzonderlijk van de beslissing op bezwaar, en om de reikwijdte van het bezwaar te beperken tot die van het primaire besluit. De door de erven van [appellant] gestelde - niet onderbouwde - toezegging van de BAC over de inhoud van het besluit op bezwaar kan hier niet aan afdoen, alleen al omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet was gehouden om het advies van de BAC te volgen in het besluit op bezwaar. Overigens heeft de Dienst Toeslagen bij brief van 1 juli 2024 inmiddels een voorlopige beslissing genomen over de jaren 2009 en 2010. Daarin is geconstateerd dat er geen aanvragen van [appellant] om kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009 en 2010 bekend zijn en dat daarover geen informatie, ook niet door de erven van [appellant], te vinden is. De Dienst Toeslagen heeft de erven van [appellant] gevraagd om hun zienswijze hierop te geven. Ten tijde van de zitting van de Afdeling van 24 oktober 2024 was deze zienswijze nog niet gegeven.
5.3.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
452-1100