202201756/1/R3
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend in [woonplaats], en anderen,
2. De erven van [appellant sub 2] (hierna: [appellant sub 2]), wonend in Nijverdal, gemeente Hellendoorn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Groenstrook vakantiepark Hellendoorn" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 september 2024, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door W.B. Brusse, advocaat te Almelo, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door P.L. Drent, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 januari 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan heeft betrekking op een bos/beplantingsstrook tussen vakantiepark Hellendoorn en de Nieuwe Twentseweg. In de plantoelichting staat dat de bestemming van deze strook grond in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2009" per abuis is gewijzigd van "beplantingsstrook" in "Recreatie". Ook staat in de plantoelichting dat de kwaliteit van de strook grond de afgelopen jaren achteruit is gegaan. Het plan heeft als doel om een verdere aantasting van de aanwezige structuur en natuurwaarden te voorkomen. Daarom is aan de strook grond de bestemming "Natuur" toegekend.
3. [appellant sub 2] is eigenaar van een onbebouwd perceel aan de Nieuwe Twentseweg met de kadastrale aanduiding 3566. Hij komt in beroep, omdat op het gedeelte van zijn perceel dat aan de openbare weg grenst - anders dan op grond van het vorige plan - geen uitrit bij recht is toegestaan.
[appellant sub 1] en anderen zijn eigenaren van recreatiewoningen op villapark Hellendoorn. Ook zij komen in beroep, omdat op de bos/beplantingsstrook tussen villapark Hellendoorn en de Nieuwe Twentseweg een uitrit niet bij recht is toegestaan.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Inhoudelijk
De beroepen
5. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen dat onduidelijk is wat de reden is om op de bos/beplantingsstrook geen uitrit bij recht toe te staan. Zij twijfelen aan het door de raad genoemde motief dat moet worden voorkomen dat de bos/beplantingsstrook wordt onderbroken. Hierbij wijzen zij erop dat op percelen aan de zuidkant van de Nieuwe Twentseweg, die onder het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vallen en de bestemming "Natuur" hebben, zonder een omgevingsvergunning een (verharde) uitrit mag worden gerealiseerd tot een oppervlakte van 60 m2. Daar mag de bos/beplantingsstrook dus wel worden onderbroken door een uitrit. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad ten onrechte stelt dat een uitrit niet bij recht kan worden toegestaan, omdat de bos/beplantingsstrook te behouden natuurwaarden heeft. Dit is volgens hen niet aangetoond. Bovendien blijkt uit gedragingen van het gemeentebestuur in de afgelopen jaren volgens [appellant sub 1] en anderen niet dat het gemeentebestuur waarde hecht aan het behoud van de vermeende natuurwaarden. Er is bijvoorbeeld nooit overleg gevoerd met de eigenaren van recreatiewoningen over het behoud daarvan. Het gemeentebestuur heeft in het verleden ook geweigerd handhavend op te treden tegen de aanleg van een verharding die was bedoeld voor een schuur, terwijl daarmee juist natuurwaarden werden aangetast.
5.1. De Afdeling overweegt dat de raad in het verweerschrift en op de zitting heeft toegelicht dat het voorliggende plan geen nieuwe uitritten bij recht mogelijk maakt op de bos/beplantingsstrook om de redenen zoals deze hiervoor zijn genoemd in de inleiding. Het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen is op grond van artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder a, van de planregels alleen mogelijk als het college hiervoor een omgevingsvergunning verleent. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat op deze manier per situatie kan worden beoordeeld wat de impact is van de aanleg van een uitrit op de bos/beplantingsstrook. De Afdeling is van oordeel dat de raad het belang bij het behoud van de bos/beplantingsstrook van zwaarder gewicht heeft mogen achten dan de belangen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen om bij recht een uitrit te mogen realiseren op de bos/beplantingsstrook. Wat betreft de recreatiewoningen van [appellant sub 1] en anderen op villapark Hellendoorn wordt hierbij in aanmerking genomen dat het villapark al een ontsluiting heeft via de Sanatoriumlaan. Wat de precieze natuurwaarden zijn van de bos/beplantingsstrook is naar het oordeel van de Afdeling verder niet relevant, omdat de raad ook belang mag hechten aan het behoud van de bos/beplantingsstrook in het geval de waarde van de ter plaatse aanwezige natuur op dit moment niet als hoog kan worden gekwalificeerd. Voor zover [appellant sub 1] en anderen erop hebben gewezen dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden in de bos/beplantingsstrook die erop duiden dat de raad geen waarde hecht aan het behoud van de bos/beplantingsstrook, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat het ging om activiteiten die niet verboden konden worden, omdat het vorige plan daaraan per abuis niet in de weg stond. In wat [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat dit onjuist is.
5.2. Over de door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen gemaakte vergelijking met percelen aan de zuidkant van de Nieuwe Twentseweg, waar wel bij recht in- en uitritten mogen worden gerealiseerd met een oppervlakte van maximaal 60 m², heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de situaties die [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen hebben genoemd niet dezelfde zijn als de situatie die nu aan de orde is. In die situaties is de impact van een uitrit veel beperkter, omdat de aanwezige bosstructuur op die locaties veel prominenter aanwezig is.
Gelet op wat [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situatie die [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen hebben genoemd niet dezelfde is als de situatie die nu aan de orde is.
De betogen slagen niet.
6. [appellant sub 2] betoogt dat de beperkingen voor zijn perceel die zien op de aanleg en het gebruik van in- en uitritten een inbreuk maken op zijn eigendomsrecht en in strijd zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: Eerste Protocol bij het EVRM).
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, laat artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. In dit verband wordt gewezen op overweging 2.5.1 van de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1021. Een bestemmingsplanregeling is zo’n regulering. De Afdeling verwijst naar overweging 2.4 van haar uitspraak van 12 november 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN7996. Dat betekent dat artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM op zichzelf niet in de weg staat aan de mogelijkheid om beperkingen op te nemen met betrekking tot de aanleg en het gebruik van uitritten. Het betoog slaagt niet.
7. [appellant sub 2] vreest voor een waardevermindering van zijn perceel.
7.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
8. [appellant sub 1] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] en anderen hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzitter
w.g. Priem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
646