202401014/1/R4.
Datum uitspraak: 6 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 13 december 2023 heeft het college zijn beslissing om op 3 december 2023 tweemaal spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Het college heeft daarbij vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten tweemaal € 154,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 7 februari 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van twee dozen, gevuld met andere dozen, die op 3 december 2023 zijn aangetroffen naast een inzamelvoorziening aan de Rijnwaterstraat ter hoogte van nummer 10 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de dozen verkeerd heeft aangeboden, omdat daarop adreslabels zijn aangetroffen waarop zijn adres [locatie 1] te Rotterdam staat aangegeven.
2. [appellant] woont in een studentenwoning. Volgens hem is sprake van één woning met twee huisnummers, [locatie 1] en [locatie 2]. Behalve de eerder genoemde twee dozen heeft de toezichthouder van het college op dezelfde datum ook een doos aangetroffen met daarop een adreslabel met de naam [partij] en het adres [locatie 2]. Het college heeft voor het verwijderen van die doos ook bij [partij] de kosten voor toepassing van bestuursdwang in rekening gebracht.
3. [appellant] betoogt dat het college de drie onjuist aangeboden dozen ten onrechte als drie overtredingen heeft aangemerkt. Volgens [appellant] is er sprake van één overtreding en heeft het college daarom teveel kosten in rekening gebracht. De kosten die het college bij [partij] in rekening heeft gebracht, zijn al betaald. [appellant] betoogt dat het college niet nog eens bij hem tweemaal de kosten in rekening had mogen brengen.
3.1. De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure enkel de aan [appellant] gerichte besluiten onderwerp van geschil zijn. [appellant] heeft niet betwist dat de twee dozen van hem afkomstig waren en dat hij deze op onjuiste wijze heeft aangeboden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het college hem niet als overtreder heeft mogen aanmerken.
3.2. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijne lasten behoren te komen.
3.3. Doordat [appellant] de dozen verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken. Het college stelt zich op het standpunt dat per verkeerd aangeboden doos sprake is van een overtreding en daarom per doos de kosten van spoedeisende bestuursdwang in rekening kunnen worden gebracht.
3.4. De Afdeling is van oordeel dat het college ten onrechte tweemaal de kosten van spoedeisende bestuursdwang in rekening heeft gebracht. De twee dozen zijn door dezelfde overtreder op hetzelfde moment en op dezelfde locatie verkeerd aangeboden. Deze handeling moet worden aangemerkt als één overtreding. Voorts heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor het tegelijk verwijderen van de twee dozen hoger zijn dan voor het verwijderen van één doos. De enkele omstandigheid dat het twee dozen betreft rechtvaardigt daarom niet dat tweemaal de kosten in rekening zijn gebracht voor het verwijderen van de dozen.
Het betoog slaagt.
4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 7 februari 2024 dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit op bezwaar van 7 februari 2024 te vernietigen, het bezwaar tegen het besluit van 13 december 2023 met vorderingsnummer 5512813299 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen, en het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 7 februari 2024, kenmerk A.B.2023.4.14551/366/KAU;
III. verklaart het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 13 december 2023 met vorderingsnummer 5512813299 gegrond;
IV. herroept het besluit van 13 december 2023 met vorderingsnummer 5512813299;
V. verklaart het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 13 december 2023 met vorderingsnummer 5512813297 ongegrond;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2024
929