ECLI:NL:RVS:2024:4419
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot medische zorg in Duitsland
Op 31 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.L.M. Janssen, hoger beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 23 september 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de minister van Asiel en Migratie op 22 augustus 2024 had besloten haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De vreemdeling betoogde in hoger beroep dat zij meerdere lichamelijke en psychische klachten heeft en dat een overdracht aan Duitsland onredelijk hard zou zijn. De minister stelde echter dat Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland en dat de vreemdeling daar net zo goed behandeld kan worden. De vreemdeling kon niet aannemelijk maken dat de benodigde zorg in Duitsland niet beschikbaar of toegankelijk zou zijn.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de beschikbaarheid van medische zorg in het land van overdracht en de mogelijkheid van samenwerking tussen de Nederlandse en Duitse autoriteiten op dit gebied. De beslissing werd genomen door mr. J.H. van Breda, met mr. T. Toonen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.