ECLI:NL:RVS:2024:4403

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
202304474/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 5 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 7 juli 2023 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Boesjes, heeft schriftelijk gereageerd en nadere stukken ingediend. De minister heeft ook nadere inlichtingen verstrekt op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de minister in zijn grief terecht aanvoert dat de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. De Raad verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is uiteengezet wat van een vreemdeling mag worden verwacht in dergelijke gevallen. De Raad concludeert dat de grief slaagt en dat het hoger beroep gegrond is.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 oktober 2024.

Uitspraak

202304474/1/V3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juli 2023 in zaak nr. NL23.13759 in het geding tussen:
De persoon, zich noemende [de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 5 mei 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Boesjes, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd met nadere stukken.
Overwegingen
1.       De minister klaagt in grief 3 terecht over het oordeel van de rechtbank dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. In de uitspraak van 14 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1071, onder 4, heeft de Afdeling uiteengezet wat van een vreemdeling mag worden verwacht om aannemelijk te maken dat een paspoort op frauduleuze wijze is verkregen. Uit het dossier blijkt niet dat de vreemdeling dat in lijn met de in die uitspraak gestelde eisen aannemelijk heeft gemaakt. Dit betekent dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de minister verder heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist, is het beroep alsnog ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juli 2023 in zaak nr. NL23.13759;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2024
347-1020