ECLI:NL:RVS:2024:4396

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
202205973/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onbevoegdheid van de rechtbank inzake besluitvorming Nationale ombudsman

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Nationale ombudsman. [appellant] stelt dat hij in 2015 bezwaar heeft gemaakt bij de Nationale ombudsman, maar dat deze weigert om een besluit te nemen. Op 5 mei 2021 heeft hij een beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 30 maart 2022 oordeelde dat de Nationale ombudsman geen bestuursorgaan is volgens artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder f van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk op het beroep ingaan en verklaarde zij zich onbevoegd. Het verzet dat [appellant] tegen deze uitspraak indiende, werd op 11 oktober 2022 ongegrond verklaard.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat hij door de Nationale ombudsman structureel wordt gediscrimineerd en dat de ombudsman handelt in strijd met artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 februari 2024 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] aanwezig was. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Nationale ombudsman geen bestuursorgaan is en dat zij daarom niet bevoegd is om over beslissingen van de Nationale ombudsman te oordelen. De Afdeling verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, waardoor de zaak tot een definitief einde is gekomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202205973/1/A3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2022 in zaak nr. 21/2772 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Nationale ombudsman.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet op tijd nemen van een besluit door de Nationale ombudsman.
Bij uitspraak van 30 maart 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan.
Bij uitspraak van 11 oktober 2022 heeft de rechtbank dit verzet ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] stelt dat hij in 2015 bezwaar heeft gemaakt bij de Nationale ombudsman. Volgens hem weigert de Nationale ombudsman om een besluit te nemen. Daarom heeft hij op 5 mei 2021 een beroep niet tijdig beslissen ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 30 maart 2022 overwogen dat uit artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder f van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat de Nationale ombudsman geen bestuursorgaan is. De Nationale ombudsman kan daarom geen besluit nemen waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingediend. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard. De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde verzet tegen deze uitspraak bij uitspraak van 11 oktober 2022 ongegrond verklaard.
2.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat hij door de Nationale ombudsman structureel wordt gediscrimineerd. Volgens hem handelt de Nationale ombudsman in strijd met artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en Protocol 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
4.       De Afdeling begrijpt de frustratie van [appellant]. Maar, de rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Awb volgt dat de Nationale ombudsman geen bestuursorgaan is. De bestuursrechter is daarom niet bevoegd om over beslissingen van de Nationale ombudsman of over het uitblijven daarvan een oordeel te geven. De rechtbank heeft daarom door het beroep niet inhoudelijk te behandelen en het verzet ongegrond te verklaren geen blijk gegeven van een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake zou zijn.
5.       De Afdeling is gelet op het voorgaande onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Dat betekent dat het hoger beroep niet verder inhoudelijk wordt behandeld en dat de zaak tot een definitief einde is gekomen.
6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep van [appellant] kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
314-990.
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:1
[…]
2. De volgende organen, personen en colleges worden niet als bestuursorgaan aangemerkt:
[…]
f. de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman, en ombudsmannen en ombudscommissies als bedoeld in artikel 9:17, onderdeel b;
[…]
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
7. De uitspraak strekt tot:
[…]
b. ongegrondverklaring van het verzet, of
[…]
8:104
[…]
2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
c. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid,
[…]