ECLI:NL:RVS:2024:4387

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
202206568/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van het Openbaar Ministerie om aangifte in behandeling te nemen

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2022, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroepschrift van [appellant]. Het beroep betreft de weigering van het Openbaar Ministerie (OM) om de aangifte van [appellant] in behandeling te nemen. [appellant] betoogt dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden, zoals vastgelegd in artikel 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hij stelt dat hij geen toegang meer heeft tot overheidsinstanties, waaronder het OM, en dat hij wordt belemmerd in zijn recht om toegang tot de rechter te verkrijgen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en dat er daarom geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 februari 2024 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] aanwezig was. De Afdeling heeft geconcludeerd dat zij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de rechtbank in haar eerdere uitspraak terecht heeft geoordeeld dat zij onbevoegd was. De Afdeling heeft geen ernstige schending van de procesorde vastgesteld die een eerlijk proces in gevaar zou brengen.

De beslissing van de Afdeling is dat zij zich onbevoegd verklaart om van het hoger beroep van [appellant] kennis te nemen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 oktober 2024.

Uitspraak

202206568/1/A3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2022 in zaak nr. 22/3271 in het geding tussen:
[appellant]
en
de politie en het Openbaar Ministerie (hierna: het OM).
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen de weigering van het OM om zijn aangifte in behandeling te nemen.
Bij uitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het door [appellant] ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2022. De rechtbank heeft hierin geoordeeld dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroepschrift. Het beroep van [appellant] heeft betrekking op zijn verzoek gericht aan de politie en het OM om strafrechtelijk onderzoek te doen naar aanleiding van zijn (internet-)aangifte tegen onder andere woningbouwvereniging Ymere. Uit artikel 1:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat de hoofstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dit houdt in dat door [appellant] hierover geen bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter.
2.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat sprake is van schending van artikel 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hij is van mening dat hij bij de rechtbank Amsterdam geen eerlijk proces krijgt en dat zijn recht om gehoord te worden, wordt geschaad. Ook voert hij aan dat hij geen toegang meer heeft tot overheidsinstanties zoals het OM en dat hij ook structureel wordt tegengehouden om zijn recht op toegang tot de rechter uit te oefenen.
3.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
4.       De uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2022 is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, van de Awb. Hiertegen kan, gelet op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb, geen hoger beroep worden ingesteld. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest.
4.1.    De Afdeling stelt voorop dat het doen van een aangifte of een poging tot het doen van aangifte een handeling is die valt onder Titel I, Vierde Afdeling, van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering. Die titel regelt het strafrechtelijk opsporingsonderzoek, zodat een (poging tot) aangifte deel uitmaakt van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Daarom is de Awb niet van toepassing. In artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb staat namelijk dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en ook niet op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dat geldt dus ook voor het doen van aangifte of een poging om aangifte te doen. De bestuursrechter is dus niet bevoegd om hierover een oordeel te geven.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 juli 2022 dezelfde redenering gevolgd. Zij heeft door het beroep niet inhoudelijk te behandelen dus geen blijk gegeven van een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake zou zijn. Wat [appellant] in hoger beroep aanvoert, is daarom geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.
5.       De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep van [appellant] kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
314-990
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
8:104
[…]
2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
a. een uitspraak van de rechtbank na toepassing van artikel 8:54, eerste lid.
[…]
Wetboek van Strafvordering
Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
Titel I. Het opsporingsonderzoek
[…]
Vierde afdeeling. Aangiften en klachten
[…]
Artikel 161
Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen.