ECLI:NL:RVS:2024:4382

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
202306983/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CBR inzake Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer na herhaalde overtredingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) had op 3 mei 2022 aan [appellant] een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMG) opgelegd, nadat hij binnen vijf jaar twee keer was aangehouden voor rijden onder invloed en verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Na een bezwaarschrift van [appellant] heeft het CBR het bezwaar op 28 juni 2022 kennelijk ongegrond verklaard, waarop [appellant] beroep heeft ingesteld. Het CBR trok dit besluit in om [appellant] alsnog te horen, maar verklaarde het bezwaar op 28 november 2022 opnieuw ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van 28 juni 2022 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 28 november 2022 van rechtswege ongegrond, oordelend dat het CBR voldoende inspanningen had geleverd om [appellant] te horen.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn argumenten over de schending van de hoorplicht, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden is ingegaan. [appellant] heeft geen nieuwe redenen aangevoerd die de beoordeling van de rechtbank onjuist zouden maken. Daarnaast betoogt [appellant] dat er een motiveringsgebrek is in het besluit van 28 november 2022, omdat een verkeerde datum van de hoorzitting zou zijn genoemd. De Afdeling oordeelt echter dat dit een kennelijke schrijffout betreft die niet afdoet aan de inhoud van het besluit. Uiteindelijk bevestigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202306983/1/A2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 september 2023 in zaak nr. 22/1441 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2022 heeft het CBR [appellant] een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMG) opgelegd.
Bij besluit van 28 november 2022 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2023 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 november 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 oktober 2024, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. S. Sheikchote, is verschenen.
Overwegingen
4.       Het wettelijke kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
5.       Bij besluit van 3 mei 2022 heeft het CBR aan [appellant] een EMG opgelegd nadat hij binnen een periode van vijf jaar twee keer is aangehouden wegens rijden onder invloed en verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Besluit van het CBR
6.       [appellant] heeft een bezwaarschrift ingediend. Het CBR heeft dat bezwaar bij besluit van 28 juni 2022 kennelijk ongegrond verklaard. [appellant] heeft daartegen beroep ingesteld en aangevoerd dat het CBR zijn bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard zonder hem in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het CBR heeft het besluit van 28 juni 2022 ingetrokken om [appellant] alsnog in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Het CBR heeft het bezwaar van [appellant] bij besluit van 28 november 2022 ongegrond verklaard.
Oordeel van de rechtbank
7.       De rechtbank heeft het tegen het besluit van 28 juni 2022 gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 28 november 2022 gerichte beroep van rechtswege ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR zich voldoende heeft ingespannen om [appellant] in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant] niet binnen een redelijke termijn heeft verklaard dat hij gebruik wilde maken van het recht te worden gehoord. Omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht, mocht het CBR afzien van het horen van [appellant].
Hoger beroep bij de Afdeling
8.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd en die gaan over de schending van de hoorplicht zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.3.1 t/m 5.3.4 opgenomen overwegingen van de rechtbank, waarop dat oordeel is gebaseerd.
9.       [appellant] voert voorts aan dat in het besluit van 28 november 2022 als datum van de laatste hoorzitting ten onrechte 21 december 2022 in plaats van 21 november 2022 is genoemd en dat het besluit in zoverre een motiveringsgebrek kent. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een kennelijke verschrijving die zich leent voor eenvoudig herstel en die niet afdoet aan de inhoud van het besluit.
9.1.    Van een schrijffout waaraan kan worden voorbijgegaan is slechts sprake bij een kennelijk fout die zich leent voor eenvoudig herstel. Van belang is dat bij het bestuursorgaan en belanghebbenden direct duidelijk is dat van een vergissing sprake is. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat er in dit geval geen misverstand over kan bestaan dat waar 21 december 2022 staat, het CBR 21 november 2022 heeft bedoeld. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat sprake is van een kennelijke schrijffout in de hiervoor bedoelde zin. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het hoger beroep is ongegrond.
11.     Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duijvenbode, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Duijvenbode
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
1081
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;
[…]
Bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag
[…]
2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:
[…]
e) met een te hoge snelheid naderen van of inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;
[…]
3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:
a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;
[…]
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
a) de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden.
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
[…]
d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord
[…]