202206576/1/A3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022 in zaak nr. 202206067/2/A3.
Procesverloop
[appellant] heeft op 10 maart 2022 beroep ingesteld betreffende onder andere een aangifte, het recht op dwangsom en het veroordelen van de politie.
Bij uitspraak van 27 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak van de rechtbank heeft [appellant] verzet gedaan.
Bij uitspraak van 14 oktober 2022 heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 2 november 2022 heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen.
Tegen de uitspraak van 2 november 2022 heeft [appellant] verzet gedaan.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. Dit geschil heeft betrekking op het verzoek van [appellant] om strafrechtelijk onderzoek te doen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 mei 2022 geoordeeld dat uit artikel 1:6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat de hoofstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dit houdt in dat door [appellant] hierover geen bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank bij uitspraak van 14 oktober 2022 het verzet van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 november 2022 geoordeeld dat zijn onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen omdat in beginsel tegen een uitspraak waarin verzet is behandeld, geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Afdeling zag in het aangevoerde in het hogerberoepschrift geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van zodanige schending van beginselen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat moest worden geoordeeld dat er geen eerlijk proces is geweest.
3. [appellant] heeft op zitting bij de Afdeling toegelicht dat hij met deze procedure verzet wil doen tegen deze uitspraak van de Afdeling. De Afdeling ziet daarom dit hoger beroep van [appellant] als verzet tegen de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022.
3.1. [appellant] betoogt in verzet samenvattend dat hij geen toegang meer heeft tot overheidsinstanties zoals het Openbaar Ministerie en dat hij ook structureel wordt tegengehouden om zijn recht op toegang tot de rechter uit te oefenen. Hij voert ook aan dat hij is geschonden in zijn rechten zoals opgenomen in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Volgens hem worden de beginselen van goede procesorde en fundamentele rechtsbeginselen geschonden. Op de zitting heeft hij dat toegelicht. Daarom moet de Afdeling zijn klachten hierover inhoudelijk behandelen, aldus [appellant].
4. Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
5. De Afdeling begrijpt de frustratie van [appellant], ook omdat hij al meerdere jaren procedeert. Maar, het doen van een aangifte of een poging tot het doen van aangifte is een handeling die valt onder Titel I, Vierde Afdeling, van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering. Die titel regelt het strafrechtelijk opsporingsonderzoek, zodat een (poging tot) aangifte deel uitmaakt van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Daarom is de Awb niet van toepassing. In artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb staat namelijk dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en ook niet op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dat geldt dus ook voor het doen van aangifte of een poging om aangifte te doen. De bestuursrechter is dus niet bevoegd om hierover een oordeel te geven.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 mei 2022 dezelfde redenering gevolgd. Zij heeft door het beroep niet inhoudelijk te behandelen dus geen blijk gegeven van een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake zou zijn. De Afdeling heeft dit terecht geconstateerd in haar uitspraak van 2 november 2022. De Afdeling heeft om deze reden ook terecht geoordeeld dat zij onbevoegd was om van het hoger beroep kennis te nemen.
6. Het verzet is gelet op het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat de behandeling van het hoger beroep is beëindigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
314-990
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
[…]
7. De uitspraak strekt tot:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het verzet,
b. ongegrondverklaring van het verzet, of
c. gegrondverklaring van het verzet.
[..]
Artikel 8:104
[…]
2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
[…]
c. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid,
[…]
Wetboek van Strafvordering
Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
Titel I. Het opsporingsonderzoek
[…]
Vierde afdeeling. Aangiften en klachten
[…]
Artikel 161
Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen.