202303240/1/A3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2023 in zaak nr. 22/3735 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet in behandeling nemen van een aangifte en heeft verzocht om een dwangsomvergoeding.
Bij uitspraak van 23 september 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan.
Bij uitspraak van 4 mei 2023 heeft de rechtbank dit verzet ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet in behandeling nemen van een aangifte door de politie. De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 september 2022 overwogen dat uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat tegen besluiten die de opsporing en vervolging van strafbare feiten betreffen, geen besluiten zijn waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingediend. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard. De rechtbank heeft het door [appellant] ingestelde verzet tegen deze uitspraak bij uitspraak van 4 mei 2023 ongegrond verklaard.
2. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 mei 2023. Hij betoogt dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met artikel 6, 7, en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat hij wordt gediscrimineerd. Hij stelt ook dat hij geen toegang meer heeft tot overheidsinstanties zoals het Openbaar Ministerie en dat hij structureel wordt tegengehouden om zijn recht op toegang tot de rechter uit te oefenen.
3. Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
4. De uitspraak van de rechtbank van 4 mei 2023 is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, aanhef en onder b, van de Awb. Hiertegen kan, gelet op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, geen hoger beroep worden ingesteld. Deze uitspraak bevat ook een rechtsmiddelenverwijzing, waarin staat dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open staat.
4.1. De Afdeling begrijpt de frustratie van [appellant], ook omdat hij meerdere procedures heeft lopen over verschillende geschillen en verschillende aangiftes. Maar, het doen van een aangifte of een poging tot het doen van aangifte is een handeling die valt onder Titel I, Vierde Afdeling, van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering. Die titel regelt het strafrechtelijk opsporingsonderzoek, zodat een (poging tot) aangifte deel uitmaakt van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek. Daarom is de Awb niet van toepassing. In artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb staat namelijk dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en ook niet op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dat geldt dus ook voor het doen van aangifte of een poging om aangifte te doen. De bestuursrechter is dus niet bevoegd om hierover een oordeel te geven.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 23 september 2022 dezelfde redenering gevolgd. Door in de uitspraak van 4 mei 2023 het verzet ongegrond te verklaren, heeft de rechtbank geen blijk gegeven van een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake zou zijn. Wat [appellant] in hoger beroep aanvoert, is daarom geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.
Dit betekent dat de zaak tot een definitief einde is gekomen.
5. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Dat betekent dat het hoger beroep niet verder inhoudelijk wordt behandeld.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep van [appellant] kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
314-990.
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
7. De uitspraak strekt tot:
[…]
b. ongegrondverklaring van het verzet, of
[…]
8:104
[…]
2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
c. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid,
[…]
Wetboek van Strafvordering
Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
Titel I. Het opsporingsonderzoek
[…]
Vierde afdeeling. Aangiften en klachten
[…]
Artikel 161
Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen.