202303284/1/A3.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2023 in zaak nr. 20/5716 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Openbaar Ministerie (hierna: het OM).
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het OM.
Bij uitspraak van 20 januari 2021 heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan.
Bij uitspraak van 9 februari 2022 heeft de rechtbank dit verzet gegrond verklaard.
In de uitspraak van 6 april 2022 heeft de rechtbank het beroep opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan.
Bij uitspraak van 19 april 2023 heeft de rechtbank dit verzet ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2024, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
1. In de uitspraak van 19 april 2023 heeft de rechtbank het verzet van [appellant] ongegrond verklaard en zich aangesloten bij de uitspraak van 6 april 2022. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het OM niet-ontvankelijk is omdat [appellant] heeft verzuimd om het OM minimaal twee weken voor hij het beroepschrift indiende, een ingebrekestelling te sturen.
2. [appellant] heeft tegen de uitspraak van 19 april 2023 hoger beroep ingesteld. Hij betoogt dat hij geen toegang meer heeft tot overheidsinstanties zoals het OM en dat hij structureel wordt tegengehouden om zijn recht op toegang tot de rechter uit te oefenen. Daarom moet de Afdeling zijn klachten inhoudelijk behandelen, aldus [appellant].
3. Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
4. De uitspraak van de rechtbank van 19 april 2023 is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, aanhef en onder b, van de Awb. Hiertegen kan, gelet op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, geen hoger beroep worden ingesteld. De uitspraak van de rechtbank van 19 april 2023 bevat ook een rechtsmiddelenverwijzing waarin staat dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open staat.
De Afdeling stelt vast dat de rechtbank in haar uitspraak van 19 april 2023 het verzet van [appellant] ongegrond heeft verklaard omdat hij onder andere de door de rechtbank opgevraagde stukken te laat had ingediend en geen reden heeft gegeven waarom hij de stukken te laat had ingediend. Ook heeft [appellant] in dit verzet een standpunt ingenomen dat haaks staat op zijn standpunt in zijn eerdere verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 januari 2021. De Afdeling ziet geen aanleiding te oordelen dat sprake is geweest van een zodanige schending van de beginselen van goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake zou zijn. Dat de rechtbank het eerdere verzet van [appellant] gegrond heeft verklaard, betekent niet dat de rechtbank een later gedaan verzet met andere gronden tegen een andere uitspraak niet ongegrond mag verklaren.
De zaak is tot een definitief einde is gekomen.
5. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Dat betekent dat het hoger beroep niet verder inhoudelijk wordt behandeld.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep van [appellant] kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
314-990.
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
7. De uitspraak strekt tot:
[…]
b. ongegrondverklaring van het verzet, of
[…]
8:104
[…]
2. Geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen:
c. een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid,
[…]