202403410/1/A2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van de Radboud Universiteit (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 30 november 2023 hebben de examinatoren van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna: de examinatoren) de scriptie van [appellante] beoordeeld met een 6,5.
Bij beslissing van 16 april 2024 heeft het CBE het daartegen door [appellante] ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R. Verspaandonk en het CBE, vertegenwoordigd door mr. M.W.P. de Boer, zijn verschenen. Ook mr. M.I. Reijers, ambtelijk secretaris van de Examencommissie van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid heeft aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] volgde de masteropleiding Nederlands Recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In het najaar van 2016 is [appellante] begonnen met het scriptietraject, dat zij in het najaar van 2023 heeft afgerond. Op 30 november 2023 hebben de examinatoren de scriptie van [appellante] beoordeeld met een 6,5. [appellante] is het niet eens met de beoordeling en de wijze waarop deze beoordeling tot stand is gekomen. Het cijfer doet volgens haar geen recht aan de kennis en kunde die zij heeft getoond in haar scriptie. Volgens [appellante] is er sprake geweest van vooringenomenheid bij de beoordeling van haar scriptie. Zij heeft in mei 2023 namelijk een klacht ingediend tegen haar scriptiebegeleider, omdat die weigerde om de conceptversie van haar scriptie te beoordelen. [appellante] is het ook niet eens met de wijze waarop het gehele scriptietraject is verlopen. Tevens is zij ontevreden over de manier waarop de universiteit is omgegaan met haar persoonlijke omstandigheden. [appellante] heeft in administratief beroep onder meer verzocht om een herbeoordeling van haar masterscriptie door twee onafhankelijke examinatoren.
Besluitvorming
2. Het CBE heeft bij beslissing van 16 april 2024 het administratief beroep van [appellante] tegen de beslissing van 30 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Het CBE heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat [appellante] onvoldoende procesbelang heeft. Het CBE heeft hierbij overwogen dat [appellante] haar scriptie met een voldoende resultaat heeft behaald en dat zij daarmee haar studie succesvol heeft afgerond. Het CBE heeft verder overwogen dat [appellante] tijdens de zitting bij het CBE heeft verklaard dat het haar niet zozeer uitmaakt welk cijfer wordt toegekend aan de scriptie, maar dat het haar gaat om het verkrijgen van erkenning en excuses voor de door haar ervaren problemen. Dit is volgens het CBE onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Tot slot heeft het CBE overwogen dat, voor zover [appellante] wil opkomen voor de belangen van andere studenten, dit haar ook geen persoonlijk procesbelang oplevert.
Het beroep en de beoordeling
3. [appellante] betoogt dat het CBE ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen procesbelang heeft. Zij stelt zich op het standpunt dat er ook sprake kan zijn van voldoende procesbelang bij het opkomen tegen een voldoende beoordeling. Zij verwijst hierbij naar de uitspraken van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) van 15 maart 2021, CBHO 2020/191 en 2 augustus 2022, CBHO 2022/035. Volgens [appellante] is het onjuist dat zij met haar administratief beroep slechts beoogde excuses van de universiteit te krijgen of op te komen voor het belang van andere studenten. Het is haar niet alleen om erkenning en rekenschap te doen, maar ook om de feitelijke vaststelling dat de beoordeling van haar scriptie onjuist is. Ook heeft zij niet gezegd dat het haar niet zou uitmaken welk cijfer aan haar scriptie wordt toegekend. Zij heeft namelijk wel belang bij een hoger cijfer, omdat zij een academische carrière wil beginnen door voort te bouwen op haar scriptieonderzoek. Het relatief lage cijfer staat nu zowel aan een promotietraject als aan het anderszins verrichten van onderzoek in dit specifieke onderzoeksveld in de weg. Ook maakt zij met een hoger cijfer kans op subsidies voor haar onderzoek en had zij kans gehad op het predicaat cum laude. Verder spelen cijfers een rol bij eventuele toelating voor juridische vervolgopleidingen, zoals de RIO-opleiding. [appellante] voert verder aan dat haar studievertraging in relatie tot haar arbeidshandicap bij een hoger cijfer in een ander licht zal komen te staan. Het is voor [appellante] van belang dat de beoordeling de feiten en omstandigheden van het problematische afstudeertraject weerspiegelt. Dit verkleint volgens haar ook de kans op stigmatisering bij haar toetreden tot de arbeidsmarkt. Zij voert tot slot aan dat zij ook belang heeft bij een juridisch oordeel over de onjuistheid van haar scriptiebeoordeling, omdat zij overweegt de universiteit civielrechtelijk aan te spreken en een mogelijk gegrond beroep haar rechtspositie versterkt.
3.1. [appellante] voert terecht aan dat uit de uitspraak van het CHBO van 2 augustus 2022 volgt dat zij, anders dan het CBE heeft geoordeeld, procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen de beslissing van 30 november 2023. Zij heeft immers toegelicht dat haar belang erin is gelegen dat zij met een hoger cijfer onder andere meer kans maakt op een door haar gewenst promotietraject en subsidies voor een mogelijk vervolgonderzoek. Dat betekent dat het CBE het administratief beroep van [appellante] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt.
3.2. Wat [appellante] verder in beroep heeft betoogd over de onzorgvuldigheid van de beslissing, de gebrekkige motivering en de schending van artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen bespreking meer.
Conclusie
4. Het beroep is gegrond. De Afdeling zal de beslissing van het CBE van 16 april 2024 vernietigen.
4.1. De Afdeling ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De reden daarvoor is dat partijen zich in de beroepsprocedure voornamelijk hebben uitgelaten over de vraag of [appellante] belang had bij de beoordeling van het administratief beroep. De administratief beroepsgronden zijn daarom in mindere mate aan de orde gekomen. De gemachtigde van [appellante] stond haar bovendien tijdens de administratief beroepsprocedure nog niet bij en hij heeft hier tijdens de zitting bij de Afdeling op gewezen. De Afdeling zal daarom het CBE de opdracht geven een nieuwe beslissing op het administratief beroep van [appellante] te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het CBE moet voordat het opnieuw beslist op het administratief beroep [appellante] in de gelegenheid stellen om te worden gehoord.
5. Het CBE moet de proceskosten van [appellante] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Radboud Universiteit van 16 april 2024, met kenmerk CB24N.036;
III. draagt het college van beroep voor de examens van de Radboud Universiteit op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuwe beslissing op het administratief beroep te nemen;
IV. veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Radboud Universiteit tot vergoeding van de bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.801,19, waarvan een bedrag van € 1.750,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van beroep voor de examens van de Radboud Universiteit aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
284-1090