ECLI:NL:RVS:2024:4364

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
202202835/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nijmegen Midden 2015 - 7 (Vossenlaan 44) en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat

Op 30 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Nijmegen Midden 2015 - 7 (Vossenlaan 44)". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Nijmegen op 9 maart 2022, voorziet in de ontwikkeling van maximaal 41 appartementen voor beschermd wonen en maximaal 111 zelfstandige appartementen aan de Vossenlaan 44 in Nijmegen. De initiatiefnemer van het plan is Woonfront - Vossenlaan Nijmegen B.V. Tegen dit besluit hebben verschillende partijen, waaronder Duurzaam Beheer Nijmegen B.V. en Stichting Hart voor Hazenkamp, beroep ingesteld. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat en zijn van mening dat de bestemmingsplanprocedure niet correct is verlopen.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 9 oktober 2024. Tijdens de zitting hebben de appellanten hun bezwaren toegelicht, waaronder zorgen over duurzaam bouwen, de massaliteit van de bebouwing, verkeersdrukte en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. De raad van de gemeente Nijmegen heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke eisen en dat de bezwaren van de appellanten niet gegrond zijn. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de omwonenden voldoende heeft afgewogen en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat het plan niet uitvoerbaar is.

De uitspraak concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de Staat der Nederlanden een schadevergoeding moet betalen aan de Stichting Hart voor Hazenkamp en de andere appellanten wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Afdeling heeft de appellanten in het gelijk gesteld wat betreft de schadevergoeding, maar de beroepen zelf zijn afgewezen.

Uitspraak

202202835/1/R4.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Duurzaam Beheer Nijmegen B.V. en anderen (hierna: Duurzaam Beheer en anderen), gevestigd en wonend in Nijmegen,
2.       Stichting Hart voor Hazenkamp (hierna: de Stichting), gevestigd in Nijmegen,
3.       [appellant sub 3] en anderen, allen wonend in Nijmegen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijmegen Midden 2015 - 7 (Vossenlaan 44)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Duurzaam Beheer en anderen, de Stichting en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, de Stichting en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 9 oktober 2024, waar Duurzaam Beheer en anderen, vertegenwoordigd door J.B.J.M. Brugman, de Stichting, vertegenwoordigd door [appellant sub 3], [gemachtigde] en via videoverbinding dr. P.J.M. van Tongeren, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen, F. Engelen, M. de Krijger en drs. M.J. Doove, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 18 maart 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 41 appartementen voor beschermd wonen en maximaal 111 zelfstandige appartementen aan de Vossenlaan 44 in Nijmegen. Deze appartementen worden onderverdeeld in drie appartementengebouwen. Op de planlocatie wordt een voormalig schoolgebouw gesloopt. Woonfront - Vossenlaan Nijmegen B.V. is de initiatiefnemer van het plan.
2.1.    Duurzaam Beheer en anderen wonen en zijn gevestigd ten noordoosten van het plangebied op ongeveer 35 m afstand van het plangebied. Zij hebben beroep ingesteld tegen het plan, omdat zij het niet eens zijn met de gang van zaken van de bestemmingsplanprocedure en omdat zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
De Stichting heeft volgens haar statuten tot doel de instandhouding, bewaking en verbetering van het woon- en leefklimaat van de wijk Hazenkamp in de gemeente Nijmegen. De Vossenlaan ligt in de wijk Hazenkamp. De stichting kan zich niet verenigen met het plan, onder andere omdat het plan volgens haar niet in overeenstemming is met een aantal moties die de raad heeft aangenomen.
[appellant sub 3] en anderen wonen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]. Dit is tegenover het plangebied, ter hoogte van het nieuw te bouwen appartementengebouw A voor beschermd wonen. Zij zijn het niet eens met het plan, omdat zij onder meer vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Wijze van toetsen
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van Duurzaam Beheer en anderen
Ingetrokken beroepsgronden
4.       Op de zitting hebben Duurzaam Beheer en anderen hun beroepsgronden over de toepassing van de Chw en de parkeerdruk in de omgeving ingetrokken.
Duurzaam bouwen
5.       Duurzaam Beheer en anderen voeren aan dat de raad in het plan ten onrechte niet is ingegaan op duurzaam, circulair en toekomstbestendig bouwen. Zij wijzen daarbij op de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen en het Besluit Circulair Slopen. Volgens hen wordt er onder andere niet ingegaan op (toekomstig) onderhoud, herkomst van de materialen, de toekomstwaarde van de materialen, drinkwatergebruik en het gebruik van grijs- en regenwater. Verder is volgens Duurzaam Beheer en anderen in het plan ten onrechte niet gekozen voor circulair delven en slopen, waarbij materialen en onderdelen van de bestaande bebouwing hergebruikt worden. De prijzen van materialen zijn de afgelopen vijf jaar aanzienlijk gestegen, wat volgens hen een extra risico vormt voor de uitvoering van het plan.
5.1.    Een bestemmingsplan regelt welke ruimtelijke ontwikkelingen op bepaalde gronden zijn toegestaan. Een bestemmingsplan regelt niet op welke wijze de werkzaamheden moeten plaatsvinden die nodig zijn om die ontwikkelingen te realiseren. Wat Duurzaam Beheer en anderen hebben aangevoerd over duurzaam, circulair en toekomstbestendig bouwen, gaat over de uitvoering van bouwwerkzaamheden om de in het plan voorziene appartementen te realiseren. Dat kan in deze procedure over het plan niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
Bouwvolume
6.       Duurzaam Beheer en anderen betogen dat het bouwvolume van de voorziene appartementengebouwen onjuist is berekend en dat de bebouwing te massaal is. Daarbij had de raad er volgens hen ook rekening mee moeten houden dat er op grond van het Bouwbesluit 2012 boven de maximaal toegestane bouwhoogte bepaalde installaties mogen worden gerealiseerd. Op de zitting hebben Duurzaam Beheer en anderen toegelicht dat volgens hen de ruimtelijke impact van wat er nu gepland is, groter is dan de impact van het bestaande schoolgebouw.
6.1.    Bij het plan is uitgegaan van de sloop van het schoolgebouw en is beoogd om ongeveer hetzelfde volume aan appartementengebouwen terug te bouwen. Het schoolgebouw heeft een bruto inhoud van 28.134 m3 en de nieuwbouw krijgt een bruto inhoud van 29.160 m3. De toename van het bouwvolume bedraagt 3,6%. Die toename is volgens de raad marginaal en daarom aanvaardbaar. Duurzaam Beheer en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze berekening onjuist is. Daargelaten of de mogelijkheid bestaat om boven de maximaal toegestane bouwhoogte bepaalde installaties te realiseren, zou die mogelijkheid evenzo bestaan bij het schoolgebouw. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een toename van 3,6% marginaal is. De raad mocht die toename aanvaardbaar achten. Hierbij heeft de raad ook onderkend dat, hoewel de toename van het bouwvolume van de totale bebouwing marginaal is, er wel een extra gebouw bij komt, waardoor de uitstraling van het geheel aan gebouwen anders wordt. De stelling van Duurzaam Beheer en anderen dat de ruimtelijke impact volgens hen groter is, is onvoldoende voor het oordeel dat de raad deze andere uitstraling niet aanvaardbaar mocht achten op basis van de door hem gemaakte afweging.
Het betoog faalt.
Verkeer
7.       Duurzaam Beheer en anderen stellen dat de raad niet heeft onderkend dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van het verkeer in de omgeving.
7.1.    In paragraaf 4.14 van de plantoelichting staat dat het plan leidt tot een verkeerstoename van 265 motorvoertuigen per dag en dat dit aantal op de omliggende wegen afgewikkeld kan worden. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat het gaat om erftoegangswegen met een capaciteit van ongeveer 4.000 verkeersbewegingen per dag. Duurzaam Beheer en anderen hebben niet met concrete argumenten aangevoerd dat een verkeerstoename van 265 motorvoertuigen per dag tot problemen zal leiden en daarom onaanvaardbaar is.
Het betoog faalt.
Bodemverontreiniging
8.       Duurzaam Beheer en anderen stellen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar mogelijke bodemverontreiniging, in het bijzonder onder de huidige parkeerruimte en de buitenruimte bij de voormalige school.
8.1.    Het rapport van het actualiserend bodemonderzoek van 9 oktober 2020, opgesteld door Verhoeven Milieutechniek B.V., concludeert dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt definitief geen bezwaren bestaan tegen het plan, aangezien maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. Volgens de opstellers van het rapport is het niet noodzakelijk om na de sloop opnieuw een onderzoek uit te voeren. Duurzaam Beheer en anderen hebben niet met concrete argumenten aangevoerd dat dat onderzoek onjuist of onvolledig zou zijn.
Het betoog faalt.
Alternatief
9.       Duurzaam Beheer en anderen betogen dat de raad ten onrechte het alternatief van renovatie van het schoolgebouw niet heeft onderzocht. Op de zitting hebben Duurzaam Beheer en anderen gewezen op een concreet alternatief plan uit 2015 dat zij hadden in samenwerking met Hogeschool Saxion, maar dat volgens hen nooit in overweging is genomen door de raad.
9.1.    De Afdeling stelt voorop dat het aan Duurzaam Beheer en anderen is om aannemelijk te maken dat er betere alternatieven zijn dan het plan dat nu voorligt. Hoewel zij stellen dat renovatie van het schoolgebouw, bijvoorbeeld volgens hun plan uit 2015, beter is, hebben zij dat niet concreet onderbouwd. Overigens heeft de raad er in zijn verweerschrift op gewezen dat renovatie ten behoeve van het realiseren van woningen niet mogelijk is, omdat het gebouw kwalitatief niet voldoet aan de eisen uit onder andere het Bouwbesluit 2012. Bovendien zou volgens de raad bij een dergelijke renovatie geen ondergrondse parkeergarage gerealiseerd kunnen worden, waardoor niet binnen het plangebied in de parkeerbehoefte van het plan kan worden voorzien.
Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
10.     Duurzaam Beheer en anderen betogen dat de gemeente bij de verkoop van de gronden aan Woonfront - Vossenlaan Nijmegen B.V. heeft gehandeld in strijd met het Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (Didam). Zij stellen dat andere potentiële kopers onvoldoende gelegenheid hebben gekregen om mee te dingen en dat niet is geselecteerd op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria.
10.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
10.2.  In het arrest van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778, heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat: "een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen."
10.3.  De Afdeling stelt voorop dat de koopovereenkomst tussen de gemeente Nijmegen en Woonfront - Vossenlaan Nijmegen B.V. in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staat. Daargelaten of kan worden geconcludeerd dat niet aan de vereisten uit het arrest van de Hoge Raad is voldaan, betekenen de eventuele gevolgen van dit arrest voor die koopovereenkomst niet op voorhand dat het plan als zodanig niet uitvoerbaar is. Een bestemmingsplan regelt immers niet door welke gegadigde het moet worden uitgevoerd. Duurzaam Beheer en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat de daarvoor benodigde gemeentelijke gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel aan Woonfront - Vossenlaan Nijmegen B.V. zijn verkocht.
Het betoog faalt.
11.     Duurzaam Beheer en anderen betogen dat het plan ook niet uitvoerbaar is, omdat het kostenverhaal onvoldoende is verzekerd. Daartoe wijzen zij erop dat er geen anterieure overeenkomst is gesloten en geen exploitatieplan is vastgesteld. De raad heeft volgens hen ten onrechte volstaan met een koopovereenkomst onder beperkte en vrijblijvende voorwaarden.
11.1.  De enkele omstandigheid dat er geen exploitatieplan is vastgesteld en geen anterieure overeenkomst is gesloten, betekent niet dat op voorhand vaststaat dat het plan om financieel-economische of andere redenen niet uitvoerbaar is. De raad heeft toegelicht dat hij een anterieure overeenkomst of een exploitatieplan niet nodig heeft geacht, omdat de gemeentelijke kosten in de overeengekomen koopprijs zijn verdisconteerd. Duurzaam Beheer en anderen hebben niet onderbouwd dat het kostenverhaal desondanks onvoldoende verzekerd is en hebben ook voor het overige niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is vanwege het ontbreken van een exploitatieplan en een anterieure overeenkomst.
Het betoog faalt.
Het beroep van de Stichting
Ingetrokken beroepsgrond
12.     Op de zitting heeft de Stichting haar beroepsgrond dat in het plan ten onrechte niet is geborgd dat 30% van de woningen zal bestaan uit sociale huurwoningen, ingetrokken.
De drie moties die raad heeft aangenomen
13.     De Stichting wijst erop dat dat de raad bij de vaststelling van het plan een drietal moties heeft aangenomen. Deze moties gaan over de aanpak van de verkeersveiligheid, duurzaam bouwen en de groene inrichting van de omgeving van het plangebied. Volgens de Stichting volgt uit het aannemen van deze moties dat de raad het plan, zoals dat door het college van burgemeester en wethouders is aangeboden, feitelijk niet heeft aanvaard. Zij stelt dat het college van burgemeester en wethouders de inhoud van de moties eerst had moeten verwerken in het plan voordat de raad het plan kon vaststellen. Volgens haar is het in strijd met de rechtszekerheid dat dit niet is gebeurd.
13.1.  Vaststaat dat de raad op 9 maart 2022, op dezelfde dag als waarop hij het plan heeft vastgesteld, drie moties heeft aangenomen. Verder staat vast dat de raad, ondanks de overwegingen die ten grondslag liggen aan de moties, daarin geen aanleiding heeft gezien om het plan niet of gewijzigd vast te stellen. Dit betekent dat deze moties logischerwijs betrekking hebben op de fase van de uitvoering van het plan en niet op aspecten die volgens de raad in het plan zelf vastgelegd hadden moeten worden. De raad heeft het plan immers vastgesteld conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders.
De raad heeft zich verder in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat deze moties slechts verklaringen zijn waarmee hij een wens of verzoek aan het college van burgemeester en wethouders uitspreekt, en geen wijziging inhouden van het vastgestelde raadsbesluit. Daarnaast geldt, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2951, onder 3.2, dat een motie en de vraag of een motie naar behoren is uitgevoerd alleen van betekenis is in de verhouding tussen de raad en het college van burgemeester en wethouders. Een motie leidt niet tot een juridische verplichting die de raad bij de vaststelling van het plan in acht dient te nemen.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
Draagvlak
14.     [appellant sub 3] en anderen betogen dat in de omgeving van het plangebied onvoldoende draagvlak bestaat voor de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling.
14.1.  Er is geen wettelijke regel die bepaalt dat een ruimtelijk plan een ontwikkeling alleen mogelijk mag maken als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. Dit betekent echter niet dat het aspect draagvlak geen enkele rol speelt in de besluitvorming. Draagvlak vormt een aspect van de belangenafweging die het bevoegd gezag bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan moet maken. Bij de beoordeling van de beroepsgronden zal worden getoetst - voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven - of de raad de belangen van omwonenden voldoende heeft onderzocht en betrokken in zijn belangenafweging over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2566, onder 25.2).
Het betoog faalt.
Aantasting uitzicht
15.     [appellant sub 3] en anderen stellen dat hun uitzicht negatief wordt beïnvloed door de massaliteit van appartementengebouw A en de korte afstand van dat gebouw tot hun woningen. Zij voeren daarbij aan dat er eerder het plan bestond om gebouw A ongeveer 50 m verder van hun woningen te situeren. Uiteindelijk is gebouw A in het ontwerpplan en het vastgestelde plan voorzien op ongeveer 22 m afstand van hun woningen. Volgens hen is gebouw A daarheen verplaatst op verzoek van de bewoners aan de Hazenkampseweg, omdat anders te veel hinder zou ontstaan in hun achtertuinen.
15.1.  De Afdeling stelt voorop dat geen recht bestaat op een ongewijzigd uitzicht. Dit neemt niet weg dat de raad het belang van [appellant sub 3] en anderen bij behoud van het uitzicht moet betrekken in zijn belangenafweging. Gebouw A komt op een afstand van ongeveer 22 m van hun woningen aan de [locatie] en wordt maximaal 13,5 m hoog met een accent van maximaal 14,4 m. Het plangebied ligt in een dichtbebouwde stedelijke omgeving. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onder deze omstandigheden mogen concluderen dat het uitzicht van [appellant sub 3] en anderen niet onevenredig wordt beïnvloed door het plan.
De omstandigheid dat er in het verleden een ander plan heeft bestaan waarbij gebouw A op grotere afstand van de woningen van [appellant sub 3] en anderen was voorzien, maakt het voorgaande niet anders. Anders dan waar [appellant sub 3] en anderen van uitgaan, liggen aan de in het plan gekozen situering van gebouw A stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag. Op de zitting heeft de raad namelijk toegelicht dat de huidige positionering van het bouwvlak van gebouw A stedenbouwkundig de meest wenselijke optie is, omdat de gevels van alle drie appartementengebouwen dan in één lijn liggen. Deze positionering maakt ook mogelijk dat aan de achterkant van het gebouw kan worden geparkeerd. Dat is volgens de raad vanuit stedenbouwkundig perspectief wenselijker dan de situatie waarin gebouw A verder naar achteren zou staan en de parkeerplaatsen aan de voorkant zouden komen, in het zicht vanaf de openbare weg en de woningen van [appellant sub 3] en anderen.
Het betoog faalt.
Groen
16.     [appellant sub 3] en anderen betogen dat de planregels onvoldoende borgen dat er groen in het plangebied zal worden gerealiseerd en in stand zal worden gehouden. In het bijzonder wijzen zij op een groenstrook die zou worden gerealiseerd tussen gebouw A en hun woningen aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4]. Volgens hen had die strook de bestemming "Groen" moeten krijgen.
16.1.  De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de voorwaardelijke verplichting van artikel 4.3 van de planregels voldoende is geborgd dat groen en in het bijzonder de door [appellant sub 3] en anderen bedoelde groenstrook, gerealiseerd wordt en in stand wordt gehouden. Het inpassingsplan in bijlage 2 bij de planregels bevat een groenstrook tussen gebouw A en de woningen van [appellant sub 3] en anderen. Deze strook heeft de bestemming "Verkeer" en op grond van artikel 5.1 van de planregels zijn de gronden met die bestemming onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, waardoor de in het inpassingsplan opgenomen groenstrook daar kan worden gerealiseerd.
Verder staat in het inpassingsplan dat er in het plangebied onder andere extra bomen worden geplant, een binnentuin wordt aangelegd en het dak van de parkeergarage wordt voorzien van een groen tapijt.
Het betoog faalt.
Parkeren en verkeer
17.     [appellant sub 3] en anderen stellen dat het plan zal leiden tot een onacceptabele toename van de parkeerdruk en voeren aan dat het plan onvoldoende duidelijk is over het parkeren in de omgeving van het plangebied. Verder stellen zij dat het plan zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen, wat volgens hen negatieve gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid in de omgeving van het plangebied. Daarbij wijzen zij op een door de raad aangenomen motie waarin staat dat er meer aandacht moet zijn voor de verkeersveiligheid in de omgeving van het plangebied.
17.1.  Artikel 11.2.2, eerste lid, van de planregels luidt: "De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede dat voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein."
17.2.  Op de gronden met de bestemming "Verkeer" en de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "parkeergarage" is, gelet op artikel 5.1, onder a, en artikel 6.1, onder b, van de planregels, de aanleg van parkeervoorzieningen toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen mag de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet verlenen, indien het bouwplan niet voldoet aan het in artikel 11.2.2, eerste lid, van de planregels gestelde vereiste dat alle benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden aangelegd.
Het plan voorziet in de realisatie van in totaal 152 appartementen. De parkeerbehoefte is berekend op 110 parkeerplaatsen. Het is de bedoeling dat de bewoners van de appartementengebouwen in een parkeergarage volledig onder het maaiveld van de bouwblokken en de binnentuin parkeren. Deze wordt ontsloten vanaf de Vossenlaan. Direct aan deze inrit zijn op eigen terrein nog een aantal parkeerplaatsen gesitueerd. Gelet hierop leidt het plan niet tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving en is het aspect parkeren voldoende duidelijk geregeld in de planregels.
17.3.  Zoals onder 7.1 is overwogen, staat in paragraaf 4.14 van de plantoelichting dat het plan inderdaad leidt tot een toename van verkeersbewegingen, namelijk 265 motorvoertuigen per dag. [appellant sub 3] en anderen hebben echter niet onderbouwd dat deze toename zal leiden tot negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid in de omgeving van het plangebied. Zoals verder onder 13.1 is overwogen, hoefde de inhoud van de moties, waaronder die over de aanpak van de verkeersveiligheid, niet in het plan verwerkt te worden.
Het betoog faalt.
Luchtkwaliteit
18.     [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad ten onrechte geen aanvullend onderzoek heeft gedaan naar de aantasting van de luchtkwaliteit voor de directe omgeving van het plangebied. De raad heeft volgens hen niet voldoende onderbouwd waarom geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
18.1.  In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn regels gesteld met betrekking tot de luchtkwaliteit.
In artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid, waaronder de vaststelling van een bestemmingsplan, welke uitoefening gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruikmaken van een of meer van de volgende gronden en daarbij aannemelijk maken:
a. dat een uitoefening, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;
b. […]
c. dat een uitoefening, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) draagt de uitoefening van een of meer bevoegdheden niet in betekenende mate bij, indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van die uitoefening, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide (NO2) niet de 3% grens overschrijdt.
18.2.  In paragraaf 4.5 van de plantoelichting staat dat de voorgenomen ontwikkeling voor 152 appartementen ruim blijft onder de 3% grens uit het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Dat betekent dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer. Verder staat in deze paragraaf dat ruimschoots aan de grenswaarden voor stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof wordt voldaan. [appellant sub 3] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom toch een nadere beoordeling van de luchtkwaliteit nodig is. De raad heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat de eisen inzake luchtkwaliteit niet aan de vaststelling van het plan in de weg staan.
Het betoog faalt.
Geluidsoverlast
19.     [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad niet heeft onderkend dat het plan zal leiden tot geluidsoverlast bij hun woningen. Zij vrezen dat tussen de gebouwen B en C weerkaatsing van geluid zal optreden en dat zij daar overlast van zullen ondervinden. Ook de nieuwe bewoners van die gebouwen zullen daar volgens hen geluidsoverlast van ondervinden.
[appellant sub 3] en anderen betwisten verder de toelichting van de raad in de zienswijzennota dat geluidsoverlast kan worden tegengegaan door voldoende reliëf in de gevels te plaatsen en absorberende materialen op de bodem tussen de gebouwen te gebruiken en betogen dat de uitvoering van deze maatregelen ten onrechte niet is geborgd.
19.1.  Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat zij zelf geluidsoverlast zullen ondervinden van het plan, overweegt de Afdeling als volgt. De raad stelt dat hoewel het plan leidt tot enige toename van de geluidsbelasting bij hun woningen door stemgeluiden, dit niet leidt tot onaanvaardbare geluidsoverlast. Hierbij is in het algemeen van belang dat het optreden van stemgeluid inherent is aan een omgeving waar gewoond wordt. Verder is van belang dat de gebouwen B en C en de ruimte daartussen niet tegenover de woningen van [appellant sub 3] en anderen komen te liggen. De afstand van hun dichtstbijzijnde woning aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] 8 tot de ruimte tussen de gebouwen B en C bedraagt ruim 40 m. Als daar weerkaatsing van geluid zal optreden, zoals [appellant sub 3] en anderen vrezen, is het niet aannemelijk dat zij daar overlast van zullen ondervinden.
In de zienswijzennota heeft de raad toegelicht dat er bovendien reliëf in de gevels komt en dat absorberende materialen op de bodem tussen de gebouwen wordt gebruikt. Aangezien er ook zonder deze maatregelen geen onaanvaardbare geluidsoverlast wordt verwacht, hoefde de raad het effect van deze maatregelen niet aan te tonen en is het niet nodig dat de uitvoering hiervan in het plan wordt geborgd.
Het betoog faalt.
19.2.  Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat ook de toekomstige bewoners van de gebouwen B en C geluidsoverlast zullen ondervinden, overweegt de Afdeling dat het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het besluit van 9 maart 2022 op grond van dit betoog.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
[appellant sub 3] en anderen kunnen zich in rechte op de norm van een goede ruimtelijke ordening beroepen om een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. In artikel 8:69a van de Awb ligt echter besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen. [appellant sub 3] en anderen beroepen zich hier op de norm van een goede ruimtelijke ordening uitsluitend voor zover die norm betrekking heeft op de belangen van de toekomstige bewoners van de gebouwen B en C. Gelet hierop staat het relativiteitsvereiste in de weg aan een vernietiging van het besluit op grond van dit betoog. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking hiervan.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
20.     De Stichting en [appellant sub 3] en anderen hebben de Afdeling verzocht om een schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
20.1.  In artikel 6, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
20.2.  Voor een zaak die door de Afdeling zonder voorafgaande bezwaarfase in eerste en enige aanleg wordt behandeld, is het uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar uitspraak moet zijn gedaan. In een zaak over een bestemmingsplan, dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, begint de termijn te lopen op het moment dat de betrokkene beroep instelt tegen het besluit tot vaststelling van het plan.
20.3.  Voor de Stichting en voor [appellant sub 3] en anderen is de redelijke termijn aangevangen op 4 mei 2022. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de redelijke termijn van twee jaar met ruim vijf maanden overschreden. Deze overschrijding is volledig toe te rekenen aan de Afdeling.
Bij een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond, bedraagt de aan de Stichting toe te kennen schadevergoeding € 500,00.
Uitgaande van het forfaitair bedrag van € 500,00, bedraagt het aan [appellant sub 3] en de zes anderen elk toe te kennen bedrag € 500,00, wat het totaal toe te kennen bedrag aan schadevergoeding op € 3.500,00 brengt. De Afdeling ziet evenwel in de omstandigheid dat zij gezamenlijk beroep hebben ingesteld, aanleiding dit bedrag te matigen in die zin dat zij ieder 25% van het aan de mate van overschrijding van de redelijke termijn gerelateerde schadevergoedingsbedrag krijgen toegekend, zodat zij ieder een bedrag van € 125,00 krijgen toegekend. Dit brengt het totaal toe te kennen bedrag aan schadevergoeding aan [appellant sub 3] en de zes anderen op € 875,00. Deze matiging acht de Afdeling redelijk vanwege de matigende invloed die het instellen van het gezamenlijk beroep in het voorliggende geval heeft gehad op de mate van stress, ongemak en onzekerheid die zij hebben ondervonden vanwege de te lang durende procedure. Door gezamenlijk beroep in te stellen hebben zij de voor- en nadelen van het voeren van deze procedure kunnen delen. De Afdeling wijst in dit verband op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Arvanitaki-Roboti en 90 anderen tegen Griekenland, van 15 februari 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0215JUD002727803.
20.4.  Omdat de overschrijding van ruim vijf maanden aan de Afdeling is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade uitgesproken ten laste van de Staat der Nederlanden.
Conclusie
21.     De beroepen zijn ongegrond.
22.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
23.     De Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) moet de Stichting en [appellant sub 3] en anderen een schadevergoeding betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
24.     De Staat der Nederlanden hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen van Duurzaam Beheer Nijmegen B.V. en anderen, Stichting Hart voor Hazenkamp en [appellant sub 3] en anderen ongegrond;
II.       veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling aan de Stichting Hart voor Hazenkamp van een schadevergoeding van € 500,00;
III.      veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot betaling aan [appellant sub 3] en anderen van een schadevergoeding van € 875,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Venema
voorzitter
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
687-1077