202302990/1/R1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Meerlo, gemeente Horst aan de Maas, en anderen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2024, waar [appellant] en [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door ir. I.A.G.J. Reijnders, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door ing. L.M. Heesen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 22 maart 2019 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] en anderen zijn de eigenaren van de percelen [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] in Meerlo. Op alle percelen staat een woning. De percelen [locatie 3] en [locatie 4] grenzen aan het perceel [locatie 1], waarvan [partij A] de eigenaar is. Daarop bevindt zich een productie- en gebruiksgerichte paardenhouderij. [partij A] en [partij B] willen de paardenhouderij een professionelere uitstraling geven door enkele bouwwerken op het perceel te plaatsen. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken heeft de raad een nieuw bestemmingsplan voor [locatie 1] vastgesteld. [appellant] en anderen zijn het niet eens met het nieuwe bestemmingsplan. Zij vrezen geluidsoverlast door een nieuw bijgebouw en de stapmolen, overlast van stank, stof en vliegen door de paddocks en aantasting van het uitzicht vanuit de woning aan [locatie 4].
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Conclusie
4. De Afdeling is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De Afdeling zal dit oordeel hierna motiveren aan de hand van de beroepsgronden van appellanten. Dat doet zij in deze volgorde:
- Bijgebouw naast [locatie 4];
- Geluidsoverlast door de stapmolen;
- Paddocks;
- Buitenopslag.
Bijgebouw naast [locatie 4]
5. [appellant] en anderen betogen dat het bijgebouw te dicht bij de woning aan [locatie 4] mag worden gebouwd. [appellant] en anderen vrezen dat daardoor het uitzicht vanuit de woning wordt aangetast. Daarbij merken zij op dat het bijgebouw maximaal 6 m hoog mag worden. Daarnaast vrezen [appellant] en anderen geluidsoverlast wanneer voertuigen in het bijgebouw worden geparkeerd. [appellant] en anderen wijzen in dit verband op de motor, sportauto en Amerikaanse bus van [partij A] en [partij B] die volgens hen veel geluid maken.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het verlies van uitzicht niet in de weg staat aan de bouwmogelijkheden op het perceel [locatie 1]. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de gevolgen van het geluid voor de omgeving aanvaardbaar zijn en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
5.2. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat het belang bij het bouwen van het bijgebouw zwaarder weegt dan het behoud van uitzicht vanuit de woning op [locatie 4]. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat geen recht bestaat op een ongewijzigd woon- en leefklimaat. Verder is van belang dat er een wintervaste haag staat bij de perceelgrens van [locatie 4] en [locatie 1]. Het bestaande uitzicht aan de oostzijde van de woning wordt op dit moment dus al behoorlijk geblokkeerd. [appellant] en anderen hebben ter zitting aangegeven dat de haag op het perceel [locatie 4] staat. Als [appellant] en anderen de haag laten staan verandert het uitzicht vanuit de woning dus nauwelijks. Daarnaast blijft er vrij uitzicht aan de zuidzijde van de woning aan [locatie 4].
Verder oordeelt de Afdeling dat de raad de hoeveelheid geluid van het parkeren in het bijgebouw aanvaardbaar heeft mogen achten. Daarbij is van belang dat in het bijgebouw alleen privévoertuigen geparkeerd mogen worden. Langs de perceelgrens met [locatie 4] mag namelijk geen bedrijfsgebouw worden gebouwd. Dit volgt uit de aanduiding "geen bedrijfsgebouwen toegestaan" langs de perceelgrens met [locatie 4]. Het bijgebouw mag dus alleen voor privédoeleinden worden gebruikt. Verder is van belang dat de privévoertuigen van [partij A] en [partij B] al worden geparkeerd op het terrein van [locatie 1].
Het betoog slaagt niet.
Geluidsoverlast door de stapmolen
6. [appellant] en anderen betogen dat de hoeven van de paarden in de stapmolen geluidsoverlast veroorzaken. De stapmolen staat langs de perceelgrens van [locatie 3] en [locatie 1]. [appellant] en anderen stellen dat de stapmolen een harde ondergrond heeft en dat de stapmolen meerdere keren per dag voor langere tijd wordt gebruikt.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van het geluid voor de omgeving aanvaardbaar zijn en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De raad verwijst in dit verband naar het op 25 februari 2022 uitgebrachte rapport "Akoestisch onderzoek" dat in opdracht van [partij A] en [partij B] is verricht door HMB B.V. (hierna: het akoestisch onderzoek).
6.2. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het geluid, afkomstig van de hoeven van de paarden in de stapmolen, aanvaardbaar is voor de omgeving. [partij A] en [partij B] hebben ter zitting een foto laten zien van de ondergrond. Aan de hand daarvan hebben zij toegelicht dat de ondergrond bestaat uit rubberen matten met daarop zand. Deze ondergrond zal het geluid van de hoeven van de paarden voor een groot deel absorberen. Dat de stapmolen een zachte, geluidsabsorberende ondergrond heeft, volgt ook uit het akoestisch onderzoek. In het licht daarvan komt geen doorslaggevende betekenis toe aan het precieze aantal uren dat de stapmolen per dag wordt gebruikt.
Het betoog slaagt niet.
Paddocks
7. [appellant] en anderen betogen dat de paddocks tussen [locatie 3] en [locatie 4] niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Zij stellen dat de paddocks overlast door onder meer geur, stof en vliegen veroorzaken.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van de paddocks voor het woon- en leefklimaat aanvaardbaar zijn.
7.2. De Afdeling stelt voorop dat de paddocks al aanwezig waren en onder het vorige bestemmingsplan waren toegestaan en dus legaal bestaand gebruik zijn. In beginsel moet legaal bestaand gebruik als zodanig in het bestemmingsplan worden bestemd. De raad hoefde in wat [appellant] en anderen in beroep hebben aangevoerd redelijkerwijs geen aanleiding te zien om de paddocks niet langer als zodanig te bestemmen. Daarbij is van belang dat [appellant] en anderen ter zitting hebben aangegeven dat op dit moment geen sprake is van overlast. Die verwachten zij pas over een aantal jaren. Verder is van belang dat tussen de paddocks en [locatie 4] een haag staat die bescherming zal bieden tegen stofoverlast. Bovendien heeft de raad in paragraaf 5.2.3 van de plantoelichting toegelicht dat de grond van de paddocks wordt besproeid om overlast van stof te voorkomen. [partij A] en Wolter hebben dit bevestigd in hun schriftelijke reactie. Ook hebben [partij A] en [partij B] ter zitting toegelicht dat in iedere paddock slechts één paard staat en dat mest dagelijks uit de paddocks wordt verwijderd. Daarom is niet aannemelijk dat in de toekomst ernstige overlast van geur, stof en vliegen ontstaat.
Het betoog slaagt niet.
Buitenopslag
8. [appellant] en anderen stellen dat een gedeelte van [locatie 1] wordt gebruikt als buitenopslag van bouwmaterialen. Deze opslag bevindt zich langs de perceelgrens met [locatie 3]. [appellant] en anderen betogen dat dit niet is toegestaan.
8.1. De raad wijst erop dat tegen vermeende overtredingen altijd een handhavingsverzoek kan worden ingediend. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat buitenopslag van materialen bij de agrarische bestemming moet passen, anders is de opslag niet toegestaan.
8.2. De Afdeling oordeelt dat het betoog van [appellant] en anderen niet kan leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan heeft [locatie 1] de bestemming "Agrarisch met waarden". Vast staat dat het gebruik van het perceel voor opslag van goederen, anders dan opslag ten behoeve van de agrarische bestemming van het perceel, in strijd is met het bestemmingsplan. Tegen opslag in strijd met het bestemmingsplan kan handhavend worden opgetreden. Dat is een kwestie die los staat van het bestemmingsplan dat in deze procedure wordt getoetst.
Proceskosten
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
703-1126