ECLI:NL:RVS:2024:4283

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
202202157/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van lasten onder dwangsom voor huisvesting arbeidsmigranten in recreatiewoningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bungalowpark "De Stille Wille" Meijel B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 25 februari 2022 geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas terecht handhavend had opgetreden tegen het huisvesten van arbeidsmigranten in recreatiewoningen op het bungalowpark. Het college had op 17 september 2019 drie lasten onder dwangsom opgelegd aan De Stille Wille, omdat het in strijd met het bestemmingsplan was om de recreatiewoningen te bewonen. In hoger beroep is enkel de last betreffende de recreatiewoning Steenoven 12 [locatie 3] aan de orde. De Stille Wille betoogt dat zij niet in staat is om de overtreding te beëindigen, omdat zij geen blote eigendom heeft van het perceel en geen opstalhouder is. Het college heeft echter gesteld dat De Stille Wille de aangewezen partij is om het strijdige gebruik ongedaan te maken, gezien haar rechten op de recreatiewoning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 september 2024 behandeld en geconcludeerd dat De Stille Wille wel degelijk in staat is om de overtreding te beëindigen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Stille Wille hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202202157/1/R4
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Bungalowpark "De Stille Wille" Meijel B.V., gevestigd in Meijel, gemeente Peel en Maas,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 februari 2022 in zaak nr. 20/1802 in het geding tussen, onder meer,:
De Stille Wille
en
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas.
Procesverloop
Bij besluiten van 17 september 2019 heeft het college aan De Stille Wille een drietal lasten onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 3 juni 2020 heeft college het door De Stille Wille daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2022 heeft de rechtbank het door De Stille Wille daartegen ingestelde beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft De Stille Wille hoger beroep ingesteld.
De Stille Wille heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2024, waar De Stille Wille, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat in Veldhoven, en het college vertegenwoordigd door mr. L. Ait Sarou en Y. Yeyden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom en de invordering daarvan het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college een drietal lasten onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2.       Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college handhavend opgetreden tegen het huisvesten van arbeidsmigranten in recreatiewoningen op de percelen Steenoven 12 [locatie 1], Steenoven 12 [locatie 2] en Steenoven 12 [locatie 3] op het bungalowpark in Meijel. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "2e Reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied: Stille Wille en Beringerzand" (hierna: het bestemmingsplan) is het niet toegestaan om de op het bungalowpark gelegen recreatiewoningen te (laten) bewonen. Niet in geschil is dat bij verschillende controles op het recreatiepark is geconstateerd dat in strijd met het bestemmingsplan genoemde recreatiebungalows voor bewoning werden gebruikt door arbeidsmigranten. De Stille Wille moet op grond van deze drie lasten het huisvesten van arbeidsmigranten in genoemde recreatiewoningen binnen een termijn van één week beëindigen en beëindigd houden. Indien De Stille Wille niet aan deze lasten voldoet verbeurt zij per last een dwangsom van € 1.800,00 per geconstateerde overtreding dat er huisvesting van arbeidsmigranten in de recreatiewoning plaatsvindt met een maximum van € 7.200,00 per last.
3.       In hoger beroep is uitsluitend de last die ziet op de recreatiewoning Steenoven 12 [locatie 3] aan de orde.
Hoger beroep
4.       De Stille Wille betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2188, volgt dat zij ten aanzien van de bungalow Steenoven 12 B het niet in haar macht heeft die overtreding te beëindigen. Volgens De Stille Wille is sprake van een herhaalde last en is er niets gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals aan de orde in de uitspraak van 9 september 2020. De Stille Wille wijst er daarbij op dat zij geen blote eigendom heeft van het perceel en evenmin opstalhouder is. De Stille Wille betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door haar aangehaalde bepalingen uit de Algemene bepalingen voor vestiging van de zakelijke rechten van erfpacht en opstal die haar de mogelijkheid bieden tot het opzeggen van het recht van ondererfpacht en opstal niet gelijk te stellen zijn met de mogelijkheid om het strijdige gebruik direct althans binnen de begunstigingstermijn te doen staken zoals een opstalhouder dat kan doen.
4.1.    Het college heeft in het bij besluit van 3 juni 2020 gehandhaafde besluit van 17 december 2019 uiteengezet dat De Stille Wille de aangewezen partij is om strijdig gebruik van de recreatiewoningen ongedaan te maken. Voor de recreatiewoning met nummer [locatie 3] heeft zij een recht van opstal. Zij kan dus over de ter plaatse gelegen opstallen beschikken. Het college heeft primair gekozen voor het aanschrijven van de opstalhouder. Het college heeft daarbij kadastrale gegevens over de zakelijke rechten op de recreatiewoningen geraadpleegd, alsmede beoordeeld welke (rechts)persoon het in zijn of haar macht heeft om de overtreding te beëindigen. In de gevallen waarin is geconstateerd dat twee partijen een recht van opstal op de recreatiewoning hebben, zijn in beginsel twee partijen aangeschreven. Ter zitting van de Afdeling is nader toegelicht dat dat in dit geval niet is gedaan vanwege de minderjarigheid van enkele rechthebbenden.
Het college gaat er van uit dat De Stille Wille gelet op de juridische regeling van het eigendom en het gebruik van de percelen en de ter plaatse gelegen opstallen, het in haar macht heeft om het strijdig gebruik van de recreatiewoning te beëindigen. De Stille Wille heeft volgens het college niet aannemelijk gemaakt dat zij het ondanks dat de zakelijke rechten die zij op de bungalows en de daaronder gelegen gronden heeft en de wettelijke mogelijkheden die haar dat biedt, niet in haar macht heeft om de overtredingen te beëindigen. Door de eigenaar mag een zelfstandig recht van opstal ook worden opgezegd wanneer de opstaller in ernstige mate tekortschiet in het nakomen van andere verplichtingen dan het in verzuim zijn om de retributie te betalen.
4.2.    Dat sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan op grond waarvan het college bevoegd is handhavend op te treden is tussen partijen niet in geschil. Partijen houdt verdeeld of De Stille Wille het in haar macht heeft om de overtreding ongedaan te maken. Anders dan De Stille Wille betoogt heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020 met zich brengt dat het college in een nieuw besluit om handhavend op te treden tegen strijdig gebruik op het perceel niet opnieuw het standpunt kan innemen dat De Stille Wille het in haar macht heeft de overtreding ongedaan te maken.
4.3.    Uit de kadastrale gegevens en de notariële akte van 13 oktober 2017 ‘tot vestiging van het recht van ondererfpacht en het recht van opstal/rangwisseling’ met nummer Hyp4 718811/49, die op 30 oktober 2017 onder dat nummer in het register Onroerende Zaken is ingeschreven, blijkt dat er een recht van ondererfpacht is gevestigd op het perceel en een daarvan afhankelijk (onder)opstalrecht ten behoeve van [persoon A], [persoon B] en [persoon C] ieder voor een derde deel. De eigendom van het perceel berust bij [persoon D] en [persoon E] (inmiddels: de erven van [persoon E]). Dat eigendomsrecht is belast met een recht van erfpacht en opstal van De Stille Wille. Het recht van ondererfpacht is door De Stille Wille als ondererfverpachter gevestigd onder de in de akte vermelde algemene bepalingen waaronder de voorwaarde opgenomen in artikel 3, onder a. Daarin staat onder meer dat het in erfpacht ontvangen perceel(-sgedeelte) en de zich daarop bevindende opstal bestemd zijn voor recreatiedoeleinden en de erfpachter zich verplicht het perceel(-sgedeelte) en de opstal te gebruiken overeenkomstig deze bestemming, overeenkomstig de door de overheid ten deze gestelde of nog te stellen richtlijnen, normen en voorschriften en overeenkomstig richtlijnen en aanwijzingen gegeven of nog te geven door De Stille Wille. Daarnaast is in artikel 9, onder a, geregeld dat het de erfpachter zonder schriftelijke toestemming van De Stille Wille niet is toegestaan het in erfpacht verkregen perceel en/of de zich daarop bevindende opstallen aan derden in gebruik te geven of dat nu geschiedt om niet, op titel van huur of anderszins, een en ander noch geheel of gedeeltelijk. De Stille Wille zal zijn toestemming slechts weigeren om gegronde redenen. Verder is geregeld in artikel 18, onder a, dat De Stille Wille het recht heeft, zonder dat ingebrekestelling is vereist, het recht van erfpacht en opstal op te zeggen indien de erfpachter in ernstige mate in gebreke is gebleven de verplichtingen uit de erfpachtsakte en/of de Algemene Bepalingen na te komen.
4.4.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college voorafgaand aan de besluitvorming anders dan in het besluit dat aan de orde was in de uitspraak van 9 september 2020 wel onderzoek heeft gedaan naar de kadastrale gegevens en de eigendoms- en erfpachtverhoudingen. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het college zich onder verwijzing naar de onder 4.3 genoemde Algemene Bepalingen op het standpunt heeft mogen stellen dat De Stille Wille als ondererfverpachter en onderopstalgever bevoegd is om het recht van ondererfpacht en opstal op te zeggen indien de ondererfpachter in ernstige mate in gebreke is gebleven de verplichtingen uit de erfpachtsakte en/of de Algemene Bepalingen na te komen. Dit betekent dat zij het in haar macht heeft het de overtreding ongedaan te maken. Overigens is het gebruik in dit geval ook tijdig beëindigd en is in zoverre dan ook niet gebleken dat het met toepassing van deze bepalingen onmogelijk was voor De Stille Wille om het gebruik te beëindigen.
Het betoog faalt.
5.       De Stille Wille voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de last niet uitvoerbaar is binnen de gestelde termijn. Zij heeft dit niet eerder aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.
Slot en conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024
700