ECLI:NL:RVS:2024:4258

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
202300542/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Van Lier Park' en de gevolgen voor bedrijfsactiviteiten van appellanten

Op 23 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Van Lier Park', vastgesteld door de raad van de gemeente Loon op Zand op 15 december 2022. Dit plan voorziet in de ontwikkeling van circa 92 woningen op de locatie van een voormalige schoenenfabriek. Appellanten, gevestigd aan de Klokkenlaan 9, vrezen dat hun bedrijfsactiviteiten, waaronder een transportbedrijf, door het plan onaanvaardbaar worden belemmerd. Ze betogen dat de voorwaardelijke verplichting om een tuinmuur of geluidsscherm te realiseren niet effectief is voor het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad heeft echter gesteld dat het akoestisch onderzoek aantoont dat de standaard gevelwering van 20 dB voldoende bescherming biedt en dat de bedrijfsvoering van appellanten niet onaanvaardbaar zal worden belemmerd.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft geluid, de bedrijfsvoering van appellanten niet onaanvaardbaar zal belemmeren. Ook de vrees van appellanten voor verkeersonveilige situaties door de beoogde ontsluiting van de woonwijk werd niet onderbouwd. De raad heeft de gevolgen van de toename van verkeersbewegingen onderzocht en aanvaardbaar geacht. De Afdeling verklaarde het beroep van appellanten ongegrond en oordeelde dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202300542/1/R2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen (hierna: [appellante] en anderen), wonend te [woonplaats] [land], respectievelijk gevestigd [plaats],
appellanten,
en
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Van Lier Park" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
[appellante] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 16 september 2024, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M. Hultermans, zijn verschenen.
Voorts is op de zitting Jansen Bouwontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. C.J. Schipperus, advocaat in Wijchen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 30 juni 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet ter plaatse van de gronden waarop voorheen een schoenenfabriek was gevestigd in de ontwikkeling van circa 92 woningen. [appellante] en anderen zijn gevestigd op het perceel Klokkenlaan 9, aan de oostzijde van het plangebied. Zij vrezen dat hun bedrijfsactiviteiten, waaronder (de exploitatie van) een transportbedrijf, als gevolg van het plan op onaanvaardbare wijze zal worden belemmerd.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Uitspraak op verzoek om voorlopige voorziening
4.       [appellante] en anderen hebben eerder in deze procedure de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen door het bestemmingsplan te schorsen. Op 27 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan op dit verzoek (ECLI:NL:RVS:2023:2455). In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter een voorlopig rechtmatigheidsoordeel gegeven over het betoog van [appellante] en anderen dat hun bedrijfsactiviteiten kunnen leiden tot onaanvaardbare geluidoverlast bij de voorziene woningen, dat hun bedrijfsvoering door het voorliggende plan vanwege deze geluidoverlast onaanvaardbaar zou kunnen worden belemmerd en dat aan het akoestisch onderzoek diverse gebreken zouden kleven. De Afdeling is het eens met dit voorlopig rechtmatigheidsoordeel en ziet in wat [appellante] en anderen hebben aangevoerd geen reden voor een ander oordeel. Daarom sluit de Afdeling voor wat betreft deze beroepsgronden aan bij de overwegingen van de voorzieningenrechter onder 4.1 tot en met 4.5 van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Dat betekent dat deze betogen niet slagen.
Voorwaardelijke verplichting
5.       [appellante] en anderen betogen dat de voorwaardelijke verplichting om een tuinmuur c.q. geluidsscherm te realiseren niet effectief is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen te verzekeren. Volgens [appellante] en anderen heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat een scherm van 2 m voldoende is, terwijl dat scherm geen effect zal hebben op de hoger gelegen verdiepingen en de appartementen. Zij vrezen ook hierdoor in hun bedrijfsvoering te worden beperkt.
5.1.    Op de zitting is gebleken dat het betoog van [appellante] en anderen ziet op de voorwaardelijke verplichting om een tuinmuur bij wijze van geluidafschermende voorziening te realiseren aan de oostzijde van het plan. Dit is de zijde waar de bedrijfsactiviteiten van [appellante] en anderen plaatsvinden.
5.2.    Artikel 6.5.3, aanhef en onder b, van de planregels luidt:
"Voorwaardelijke verplichting
b. Het gebruiken van de woning(en) direct ten westen van de aanduiding ‘tuinmuur is uitsluitend toegestaan, mits er een tuinmuur c.q. geluidscherm met een minimum bouwhoogte van 2,0 m en een minimum massa van 10 kg/m2 over de hele lengte van de aanduiding is aangelegd en in stand wordt gehouden zoals aangegeven in het Akoestisch onderzoek industrielawaai, dat als bijlage 9 bij de toelichting van het bestemmingsplan is gevoegd."
5.3.    Uit het akoestisch onderzoek dat als bijlage 9 bij de toelichting op het bestemmingsplan is gevoegd volgt dat het voorgenomen geluidscherm uit ruimtelijk oogpunt niet noodzakelijk is. De raad heeft deze maatregel aanvullend in het plan opgenomen met het oog op het belang van de toekomstige bewoners en van de omliggende bedrijven. De raad heeft daarbij aangegeven dat de door [appellante] en anderen genoemde hoger gelegen verdiepingen en de appartementen op grotere afstand van het geluidscherm liggen en dat de geluidbelasting ook daar aanvaardbaar zal zijn.
5.4.    De Afdeling stelt voorop dat dat de tuinmuur c.q. geluidscherm niet noodzakelijk is om ter plaatse van de nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verzekeren. De standaard gevelwering van 20 dB die op grond van het Bouwbesluit 2012 geldt voor nieuwe woningen biedt, zo blijkt uit het akoestisch onderzoek, afdoende bescherming. [appellante] en anderen hebben deze conclusie uit het akoestisch onderzoek niet gemotiveerd betwist.
Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen onder 4.4 van de uitspraak van 27 juni 2023, wordt de bedrijfsvoering van [appellante] en anderen niet beperkt omdat het plan voorziet in een afschermende voorziening van minimaal 2 m tussen de beoogde woningen en het transportbedrijf  en doordat in het plan het bouwvlak van de bestemming "Woongebied" aan de oostzijde met 1 m is ingekort. Deze maatregelen borgen dat ter plaatse van de te realiseren woningen, vanwege de bedrijfsactiviteiten van [appellante] en anderen, wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. [appellante] en anderen hebben hun stelling dat de voorwaardelijke verplichting niet effectief zal zijn niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door het (laten) uitvoeren van een deskundig tegenonderzoek. Gelet hierop heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan, wat betreft geluid, de bedrijfsvoering van [appellante] en anderen niet onaanvaardbaar zal belemmeren.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
6.       [appellante] en anderen vrezen dat de beoogde ontsluiting van de te realiseren woonwijk, via een gelijkwaardige kruising, zal leiden tot verkeersonveilige situaties op de al bestaande wegen buiten het plangebied. Ook stellen zij dat hun vrachtwagens niet meer goed kunnen manoeuvreren vanwege de beoogde ontsluiting en door de toename van verkeersbewegingen als gevolg van het plan op wegen buiten het plangebied.
6.1.    De raad stelt voorop dat voor zover het beroep van [appellante] en anderen ziet op de verwachte verkeerssituatie op wegen buiten het plangebied, dit een aspect betreft dat bij vaststelling van het plan niet hoeft te worden betrokken. De raad verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2079. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat, als na realisatie van het plan blijkt dat op deze wegen nadere feitelijke maatregelen ten behoeve van de verkeersveiligheid noodzakelijk zijn, deze getroffen zullen worden. Uit de toelichting op het bestemmingsplan volgt verder dat het plan leidt tot een relatief beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De wegen via welke het verkeer vanuit het plangebied zal worden ontsloten, waaronder de Klokkenlaan, hebben voldoende capaciteit om deze toename op te vangen, zo zet de raad uiteen. De beoogde ontwikkeling leidt volgens de raad dan ook niet tot een onacceptabele verkeerstoename. Deze conclusie wordt bevestigd door de resultaten uit de notitie over de verkeersafwikkeling die als bijlage 21 bij de toelichting is gevoegd. Ter zitting is door de raad toegelicht dat hij  uitgegaan is van maximaal 20 voertuigbewegingen per dag als onderdeel van de representatieve bedrijfssituatie bij [appellante] en anderen.
6.2.    De Afdeling stelt vast dat [appellante] en anderen hun vrees voor het ontstaan van een verkeersonveilige situatie niet nader hebben onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling dat vrachtwagens van [appellante] en anderen niet meer goed zouden kunnen manoeuvreren bij het realiseren van de voorgenomen ontsluiting en de toename van verkeersbewegingen als gevolg van het plan. [appellante] en anderen hebben hun stelling dat hun bedrijfsvoering gepaard gaat met aanzienlijk meer voertuigbewegingen evenmin nader onderbouwd. Daar staat tegenover dat de raad bij vaststelling van het bestemmingsplan de gevolgen van de toename van verkeersbewegingen bij realisatie van het plan heeft onderzocht en aanvaardbaar heeft geacht. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen onder 4.1 van de uitspraak van 27 juni 2023, waar de Afdeling zich bij aansluit, is de raad wat betreft de verkeersbewegingen van een representatieve bedrijfssituatie van de bedrijfsactiviteiten van [appellante] en anderen uitgegaan. Mocht na realisatie van het plan blijken dat toch een verkeersonveilige situatie zal kunnen ontstaan, dan kunnen, op gronden die buiten het plangebied liggen, nadere maatregelen getroffen worden. [appellante] en anderen hebben ook dit niet weersproken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pistoor
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024
932