ECLI:NL:RVS:2024:425
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij het recht op bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming werd beëindigd. Het besluit, genomen op 1 september 2023, stelde dat de bescherming op 4 september 2023 zou eindigen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. de Haan, heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 december 2023, waarin het beroep ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 5 februari 2024 geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne en zich voor 19 juli 2022 in Nederland hebben ingeschreven, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd. De tijdelijke bescherming is geboden op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de beëindiging daarvan moet aansluiten bij de richtlijn. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is.
De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 1 september 2023 vernietigd. De tijdelijke bescherming eindigt van rechtswege op 4 maart 2024, en het is aan de staatssecretaris om te bepalen hoe hij dit aan de vreemdeling meedeelt. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.