ECLI:NL:RVS:2024:4245

Raad van State

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
202204257/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

Op 23 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022. De rechtbank had de beroepen van de vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 mei 2021 ongegrond verklaard. De vreemdelingen stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld en hebben hoger beroep ingesteld.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling heeft ook het gewijzigde landenbeleid over Pakistan, dat op 1 juli 2024 door de minister is vastgesteld, niet betrokken bij de beoordeling. Dit beleid heeft betrekking op journalisten en mensenrechtenverdedigers, maar de vreemdelingen kunnen dit beleid niet in deze procedure aanvoeren, omdat het na de uitspraak van de rechtbank is gewijzigd.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.

Uitspraak

202204257/1/V2.
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 14 juli 2022 in zaken nrs. NL21.7652 en NL21.7653 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluiten van 11 mei 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 14 juli 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdelingen hebben daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De Afdeling heeft bij de beoordeling van het hoger beroep niet het door de minister gewijzigde landenbeleid over Pakistan van 1 juli 2024 betrokken. Daarin heeft de minister journalisten en mensenrechtenverdedigers als risicoprofiel aangemerkt. Voorheen merkte de minister als risicogroep slechts journalisten en mensenrechtenverdedigers aan die significante kritiek hebben geuit op de autoriteiten. Indien de vreemdelingen willen dat het gewijzigde landenbeleid over Pakistan wordt betrokken in de beoordeling of zij recht hebben op asiel, zullen zij daartoe nieuwe aanvragen moeten indienen. Het hoger beroep in deze procedure leent zich daar immers niet voor, omdat de wijziging dateert van na de uitspraak van de rechtbank.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2024
853-1024