ECLI:NL:RVS:2024:4196

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
202302201/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring inzageverzoek persoonsgegevens door minister van Defensie

Op 9 oktober 2024 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat zich richtte tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 maart 2023. In die uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de appellant ongegrond, waarbij het ging om een besluit van de minister van Defensie van 11 november 2021. Dit besluit betrof de ongegrondverklaring van het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit van 4 juni 2021, waarin werd beslist op het verzoek van de appellant om inzage in zijn persoonsgegevens.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de minister het verzoek van de appellant terecht had aangemerkt als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank had terecht vastgesteld dat de minister in het besluit van 4 juni 2021 had beslist op het verzoek van de appellant, en de argumenten die de appellant in hoger beroep naar voren bracht, boden geen grond voor het oordeel dat het besluit onjuist was.

De uitspraak van de Raad van State houdt in dat het hoger beroep ongegrond is verklaard en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in een openbare zitting, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren, waaronder de minister, vertegenwoordigd door F. Eftekhari. De uitspraak is een bevestiging van de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt de toepassing van de AVG in dit soort zaken.

Uitspraak

202302201/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 3 maart 2023 in zaak nr. 21/5587 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Openbare zitting gehouden op 9 oktober 2024 om 12:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. W. den Ouden, voorzitter
Griffier: mr. F.B. van der Maesen de Sombreff
Jurist: mr. R.F.I de Lange
Verschenen:
De minister, vertegenwoordigd door F. Eftekhari.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West-­Brabant van 3 maart 2023, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van de minister van 11 november 2021 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 4 juni 2021, waarbij is beslist op het verzoek van [appellant] om inzage van zijn persoonsgegevens, ongegrond verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
- De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister het verzoek van [appellant] heeft mogen aanmerken als een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming.
- De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat  - anders dan [appellant] betoogt -de minister in het besluit van 4 juni 2021 heeft beslist op het verzoek.
- In wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat dat besluit rechtens onjuist zou zijn. De Afdeling volgt hierin de uitspraak van de rechtbank.
- Het hoger beroep is ongegrond.
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
190-1114