202305083/1/R1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, gevestigd te Amsterdam, (hierna: VVAB),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2023 in zaak nr. 22/6061 en 22/6062 in het geding tussen onder meer:
VVAB
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2022 heeft het college aan het Project Management Bureau van de gemeente Amsterdam een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het Amsterdam Museum op de locatie Kalverstraat 92 in Amsterdam, ook wel aangeduid als het voormalige Burgerweeshuis.
Bij uitspraak van 4 juli 2023 heeft de rechtbank onder meer het door VVAB daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft VVAB hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
VVAB en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 mei 2024, waar VVAB, vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, [gemachtigde A], drs. W.M.J. Schoonenberg, [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.C. van Elewoud, ir. A. van Baren, drs. M.I. van Engen, D. Brandwagt, ir. A.G. Winder en drs. P.T.E.E. Rosenberg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Amsterdam Museum, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde D], als partij gehoord en is ook de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (hierna: RCE), vertegenwoordigd door ir. R.S. Pekaar en drs. M.A Kok, gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het Burgerweeshuis is een historisch gebouwencomplex in het centrum van Amsterdam, dat in 1970 is aangewezen als rijksmonument. In de periode 1962-1975 is het complex verbouwd/gerestaureerd naar het ontwerp van de architecten Van Kasteel en Schipper, waarbij onder meer de Schuttersgalerij is gerealiseerd, en bestemd tot museumgebouw. Sinds 1975 is het Amsterdam Museum, voorheen bekend als het Amsterdams Historisch Museum, gevestigd in het Burgerweeshuis.
De afbeelding hierna (een tekening van het Burgerweeshuis uit 1975 uit het Archief Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed) geeft weer hoe het Burgerweeshuis er thans (voor zover relevant) uitziet:
3. Het bouwplan betreft de verbouwing van het Amsterdam Museum. Het bouwplan voorziet onder meer in twee nieuwe museumzalen ten behoeve waarvan de Schuttersgalerij, ook wel aangeduid als de museumstraat, wordt gesloopt en de gebouwdelen A en E, weergegeven op voorgaande afbeelding, worden samengevoegd. De Schuttersgalerij ter plaatse van de Gedempte Begijnensloot vormt nu de scheiding tussen het Jongens- en Meisjeshuis en verbindt de stegenstructuur met de binnenplaatsen van het complex. Verder worden de gebouwdelen P-R en M-L vervangen. Het geschil spitst zich toe op het slopen van de Schuttersgalerij en het samenvoegen van de gebouwdelen A en E.
4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" en betreft, zoals hiervoor vermeld, een rijksmonument. Het college heeft, voor zover hier van belang, met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en f, van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan.
5. Het bouwplan is beoordeeld door medewerkers van de afdeling Ruimte & Duurzaamheid, team Centrum (hierna: R&D), door de afdeling Monumenten & Archeologie (hierna: M&A) en door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: CRK) en de Subcommissie Integrale Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: SIRK) van de gemeente Amsterdam. De CRK beoordeelde het project aan de hand van de welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam 2016" (herziening december 2019) en het Beleidskader toetsing ingrepen en/of herstel van Monumenten 2016 (het Beleidskader).
Na eerdere negatieve adviezen van de CRK en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) is het bouwplan aangepast, waarbij een van de grote zalen is verlaagd met een geringere aantasting van de monumentale kappen van de gebouwdelen A en E als gevolg.
De CRK is uiteindelijk op 4 mei 2022, onder voorwaarden, akkoord gegaan met het aangepaste bouwplan. Na eerdere negatieve adviezen, heeft ook de RCE, namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, op 2 juni 2022 positief geadviseerd.
6. Ter motivering van het bestreden besluit, heeft het college verwezen naar de (eind)adviezen van de CRK en de RCE en naar de Ruimtelijke motivering Amsterdam Museum van 11 oktober 2022 welke motivering deel uitmaakt van de omgevingsvergunning.
Het college heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het belang van de monumentenzorg zich niet verzet tegen het bouwplan en daarvoor omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.15 van de Wabo.
Het bouwplan is volgens het college voorts in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en, gelet daarop, kan ook voor de strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de Wabo.
Toetsingskader
Relevante bepalingen
7. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt, voor zover van belang:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, […]"
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. Met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. In de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;"
Artikel 2.15 luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument."
Artikel 31 van de regels van het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" luidt:
"a. De gronden aangewezen voor "Waarde -cultuurhistorie" zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.
b. De bestemming Waarde - cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen 'Centrum - V, 'Centrum - 2, 'Centrum - 3, 'Centrum - 4, 'Gemengd - i', 'Gemengd - 1.1; 'Gemengd - 1.2, 'Gemengd - 1.3; 'Gemengd - 1.4, 'Gemengd - 1.5, 'Gemengd - 2, 'Gemengd - 2.2, 'Gemengd - 2.3; 'Gemengd - 2.4', 'Gemengd - 2.5', en 'Maatschappelijk'."
8. Ter invulling van zijn bevoegdheid om omgevingsvergunning te verlenen voor het wijzigen van een monument heeft het college bij besluit van 27 september 2016 het "Beleidskader voor het toetsen van ingrepen of herstel van monumenten" vastgesteld. Als algemeen uitgangspunt is onder meer opgenomen dat een ingreep ten koste van monumentale waarden alleen mogelijk is wanneer dit voor het functioneren van het monument noodzakelijk is en er geen redelijk alternatief is dat geen of minder gevolgen voor de monumentale waarden heeft.
Rechtspraak
9. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:562) dient het college bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo in het concrete geval de belangen van de aanvrager af te wegen tegen de belangen van het beschermde monument. Daarbij moet rekening worden gehouden met het gebruik dat van het monument wordt gemaakt. Zoals de Afdeling voorts heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 17 maart 2021 mag het bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Bespreking van de gronden in het hoger beroep.
Strijd met de goede procesorde.
10. VVAB betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Zij wijst er op dat zij kort voor de zitting van de rechtbank op 23 mei 2023 het verweerschrift van het college van
1 mei 2023 ontving, waarbij verschillende stukken waren gevoegd, waaronder de in het document 'Verkenning van de ontwikkelmogelijkheden van het Amsterdam Museum' van 25 november 2016 neergelegde waardestelling, die onderdeel uitmaakt van het advies van M&A aan de SIRK van 7 juli 2020. Ook ontving zij een reactie van het Amsterdam Museum van 5 mei 2023 waarbij onder meer een document over het museaal belang van de renovatie, een onderbouwing van de architect voor de grote zalen en een nadere toelichting van de architect op de ontwikkeling van het ontwerp waren gevoegd. VVAB betoogt dat zij door de late toezending hier slechts ten dele op heeft kunnen reageren en dat daardoor onduidelijk is gebleven of de noodzaak voor de grote zalen wel kritisch is onderzocht en in hoeverre verschillende alternatieven voor de grote zalen zijn overwogen.
10.1. Het verweerschrift is op 1 mei 2023 bij de rechtbank ingediend en daarmee vóór aanvang van de termijn van tien dagen voor de zitting bij de rechtbank, die plaatsvond op 23 mei 2023. Hoewel het verweerschrift eerst op 12 mei 2023 door de rechtbank aan partijen is doorgezonden, geldt ook daarvoor dat dit vóór het begin van voornoemde termijn van tien dagen voor de zitting voor het indienen van nadere stukken heeft plaatsgevonden. De reactie van het Amsterdam Museum van 5 mei 2024 is op 8 mei 2023 ingediend en door de rechtbank op 10 mei 2023 aan partijen doorgezonden en daarmee ook vóór aanvang van voormelde termijn van tien dagen voor de zitting. VVAB heeft voorts op de zitting bij de rechtbank inhoudelijk op deze stukken kunnen reageren. Er is mede gelet op de aard en omvang van de stukken geen grond voor het oordeel dat sprake is van strijd met de goede procesorde en de rechtbank deze stukken niet bij haar beoordeling heeft mogen betrekken. Overigens heeft VVAB ook in deze hogerberoepsprocedure ruimschoots de gelegenheid gehad om op deze stukken in te gaan en heeft zij dat ook gedaan.
Het betoog slaagt niet.
11. Voor zover het college zich op het standpunt heeft gesteld dat het nadere stuk van VVAB van 17 mei 2024 onredelijk laat en daarmee in strijd met de goede procesorde bij de Afdeling is ingediend, wordt overwogen dat ook dit stuk vóór het begin van de termijn van tien dagen voor de zitting als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb is ingediend. Het college heeft voorts op de zitting van de Afdeling inhoudelijk op dit stuk kunnen reageren. Er is mede gelet op de aard en omvang van het stuk geen grond voor het oordeel dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Ook dit betoog slaagt niet.
Belangenafweging op grond van artikel 2.15 van de Wabo.
12. VVAB betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich, op basis van de door de CRK, M&A en de RCE uitgebrachte adviezen, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet.
Er is volgens VVAB door haar voldoende twijfel gezaaid over de door het college aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegde adviezen. VVAB wijst in dit kader op wat zij zowel mondeling in gesprekken en commentaar op presentaties van het museum, als schriftelijk, in onder meer haar zienswijze en in beroep, naar voren heeft gebracht. Zowel de aantasting van de monumentale kernwaarden als mogelijke alternatieven zijn daarbij ter sprake gebracht.
VVAB betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college het monumentale belang niet juist heeft beoordeeld en zich daarbij ten onrechte heeft gebaseerd op de bouwhistorische verkenning van P.C. Meijers uit december 2019 (aangepast in april 2020) (hierna: het rapport Meijers) en de 'Verkenning van de ontwikkelmogelijkheden van het Amsterdam Museum' van 25 november 2016 van M&A (hierna: de waardestelling). Volgens VVAB blijkt uit het advies van de RCE van 2 juni 2022 dat het rapport Meijers een rol heeft gespeeld bij de advisering en dat het college het rapport Meijers aan het besluit ten grondslag heeft gelegd vanwege de kennelijke onbruikbaarheid, dan wel onwelgevalligheid, van de waardestelling. Volgens VVAB kan van zowel de waardestelling als het rapport Meijers niet worden uitgegaan bij het invullen van de beoordelingsruimte waar het de monumentale waarden betreft. Bovendien is dit volgens haar in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
VVAB betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, hoewel met het definitieve ontwerp iets meer van de kappen wordt gespaard, de monumentale kappen nog steeds ingrijpend worden aangetast, en vanuit het museum niet meer zichtbaar zullen zijn, en de structuur van de Schuttersgalerij/Begijnensloot - en daarmee die van het gehele complex - door de samenvoeging van gebouwdelen A en E geheel wordt vernietigd. VVAB verwijst in dit kader naar het rapport van adviesbureau Wevers & Van Luipen van 22 december 2022 (hierna: het rapport Wevers) en het rapport van adviesbureau MOOI Noord-Holland van 28 maart 2023. Volgens VVAB kan een drie-dimensionale structuur nooit afleesbaar zijn aan een twee-dimensionaal vlak, voor zover de kopse kanten van de kappen vanaf de straat überhaupt al zichtbaar zijn. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de structuur van de Schuttersgalerij en daarmee ook de voormalige Begijnenloot, aan de kopse kanten van de kappen van de naastgelegen vleugels afleesbaar blijft door de grote zaal iets te verlagen, is volgens VVAB feitelijk onjuist. Bovendien gaat het volgens VVAB bij het behoud van de structuur niet om de afleesbaarheid, maar om de structuur zelf. In het monumentenbeleid duidt het begrip "afleesbaarheid" op het behoud van verschillende bouwperioden ("bouwhistorie eerbiedigen" in het Beleidskader), iets wat hier juist niet gebeurt. Niet de structuur van de galerij, maar de "ruimtelijkheid" is in de M&A-waardering als hoog-monumentale kernwaarde van het complex aangeduid. Deze wordt door de verkleining van de zaal niet behouden.
VVAB betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het Beleidskader en daarmee met artikel 4:84 van de Awb heeft gehandeld. Volgens VVAB volgt uit het Beleidskader dat de ingreep noodzakelijk moet zijn voor het functioneren van het monument en zo een ingreep slechts mag plaatsvinden als er geen redelijk alternatief is dat geen of minder gevolgen heeft voor de monumentale waarden. Alleen het ontbreken van een redelijk alternatief, waar volgens VVAB geen sprake van is, had dit bouwplan kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft een verkeerde toets toegepast en ten onrechte geoordeeld dat het voldoende is dat het college heeft gemotiveerd dat met het verkleinen van de grote zaal een optimale balans tussen gebruik en behoud van het monument kan worden gewaarborgd. Volgens VVAB is bovendien geen sprake van een optimale balans. De aanwezigheid van alternatieven die dezelfde museale uitgangspunten realiseren maar minder ingrijpend zijn voor de essentie van het monument, toont aan dat niet is voldaan aan het Beleidskader. Volgens VVAB wordt aan de drie belangrijkste algemene uitgangspunten van het beleid niet voldaan. Daaruit volgt volgens haar dat in dit geval het belang van de monumentenzorg niet kan wijken voor het belang van de aanvrager.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen is volgens VVAB in beroep niet betoogd dat uit artikel 2.15 van de Wabo volgt dat wijziging van een monument alleen is toegestaan wanneer dit noodzakelijk is voor het gebruik. De noodzakelijkheid volgt uit het Beleidskader waaraan het college gebonden is, aldus VVAB.
VVAB betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het museale belang van begin af aan, in strijd met het Programma van Uitgangspunten (hierna: PvU) , artikel 2.15 van de Wabo en het Beleidskader, voorop is gesteld ten opzichte van het monumentenbelang. De betrokken belangen zijn ten onrechte niet nevengeschikt in kaart gebracht en dientengevolge niet zorgvuldig tegen elkaar afgewogen, aldus VVAB. VVAB voert in dit kader subsidiair aan dat uit de redactie van artikel 2.15 van de Wabo volgt dat het monumentenbelang bovengeschikt is aan het gebruiksbelang, in dit geval het museale belang. De VVAB leidt dit af uit de woorden "slechts" en "houdt rekening met" in artikel 2.15 van de Wabo. De VVAB leidt dit ook af uit de geschiedenis van de monumentenbescherming zoals neergelegd in de Monumentenwet (van 1961 en verder) en later de Erfgoedwet alsmede uit het Beleidskader.
VVAB betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat alternatieven niet voldoende zijn onderzocht en afgewogen. Volgens VVAB heeft de rechtbank miskend dat de noodzaak voor het realiseren van grote zalen niet is onderzocht of aannemelijk is gemaakt en deze beweerdelijke noodzaak door het college ten onrechte als uitgangspunt is genomen. Zo zijn meerdere grote zalen (waaronder een XL-ontvangsthal in het hart van het complex) volgens VVAB geen voorwaarde en dus geen noodzaak voor het gebruik als museum. VVAB wijst er op dat de Schuttersgalerij al jaren geschikt is voor het tentoonstellen van de schutterstukken en bovendien de Hermitage aan de Amstel, tegenwoordig H’ART Museum, de afgelopen jaren met dat doel als alternatieve locatie in gebruik is geweest. Bovendien zijn er volgens VVAB andere plekken in het gebouwencomplex waar een dergelijke grote zaal gerealiseerd zou kunnen worden. Tot slot merkt de VVAB op dat de andere architecten in hun schetsontwerp geen grote zalen hebben ingetekend en die ontwerpen toch aan de museale uitgangspunten voldeden. Dit betekent dat de vergunde ingreep onnodig is omdat er alternatieven zijn die de essentie van het monument niet aantasten. Nu er niet serieus naar dergelijke alternatieven is gekeken, heeft de CRK geen goede belangenafweging kunnen maken en daardoor gebrekkige adviezen gegeven, aldus de VVAB.
12.1. De Afdeling neemt in aanmerking dat VVAB in hoger beroep, hoewel in andere bewoordingen, voornamelijk het eerder in beroep aangevoerde heeft herhaald en ter onderbouwing van haar stellingen in hoger beroep naar de reeds in beroep overgelegde rapporten, met name die van Wevers en MOOI Noord-Holland, heeft verwezen. Op het in beroep aangevoerde is door het college gereageerd in het verweerschrift, onder meer onder verwijzing naar de reactie van M&A van 14 april 2023 en de reactie van CRK van 13 april 2023 op de rapporten van Wevers en MOOI Noord-Holland. Deze reacties zijn door de rechtbank ook bij haar beoordeling betrokken.
12.2. Naar het oordeel van de Afdeling biedt het door VVAB in hoger beroep aangevoerde geen grond voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Daartoe wordt als volgt overwogen.
12.3. Er is geen grond voor het oordeel dat het college de in het geding zijnde monumentale belangen niet juist heeft beoordeeld. VVAB heeft onvoldoende aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college zich niet op de waardestelling heeft mogen baseren. Anders dan VVAB betoogt heeft het rapport Meijers, zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, niet ten grondslag gelegen aan de advisering door M&A, de CRK en de RCE, maar is dit uitsluitend de waardestelling van M&A geweest. Dat de waardestelling het verbouwen van het museum als uitgangspunt heeft, maakt evenmin dat deze onbruikbaar is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat VVAB de standpunten van het college dat het museum in het complex dient te blijven en een verbouwing noodzakelijk is, niet betwist. Voor zover VVAB erop wijst dat bepaalde ruimtes in het kader van het onderzoek niet fysiek zouden zijn bezocht , heeft het college er op gewezen dat deze later alsnog hebben plaatsgevonden, hetgeen door VVAB niet is betwist.
12.4. Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg van het bouwplan de monumentale waarden van het complex worden aangetast door de ingrepen aan de monumentale kappen en het verdwijnen van de Schuttersgalerij. Wel verschillen partijen van mening over de uitkomst van de ingevolge artikel 2.15 van de Wabo te maken belangenafweging en in dat kader de aanvaardbaarheid van deze aantasting.
12.5. Wat de in het kader van artikel 2.15 van de Wabo te maken belangenafweging betreft, stelt de Afdeling voorop dat niet is gebleken dat het college van een onjuiste invulling van het toetsingskader is uitgegaan. Zoals onder meer is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:562, dient het college de belangen van de aanvrager af te wegen tegen de belangen van het beschermde monument en rekening moet worden gehouden met het gebruik dat van het monument wordt gemaakt . De rechter toetst enkel de door het college gemaakte belangenafweging. Het belang van de monumentenzorg heeft, anders dan door VVAB subsidiair is betoogd, geen voorrang op andere belangen waaronder het gebruiksbelang, maar is daaraan nevengeschikt. Dat uiteindelijk door het college aan het belang bij realisering van het bouwplan een zwaarder gewicht is toegekend dan aan het belang bij integrale instandhouding van het monument, maakt niet dat de belangenafweging niet juist dan wel ondeugdelijk is geweest. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1468, r.o.4.2). 12.6. Het college en het Amsterdam Museum hebben zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het bouwplan uitgaat van de noodzaak van een blijvende aanwezigheid van het museum in het complex, van de noodzaak van deze verbouwing om het museum (inter)nationaal relevant te laten blijven en toekomstbestendig te maken en van de in dat kader bestaande noodzaak van de realisatie van een of meer grote zalen. De verbouwing is volgens het college niet in strijd met de monumentenzorg en juist in het belang voor de continuïteit van (het gebruik van) het monument. Het college merkt verder op dat er moet worden besloten op de aanvraag om omgevingsvergunning zoals die is ingediend. Met het indienen van het bouwplan zoals dat uiteindelijk is vergund, moeten voornoemde uitgangspunten volgens het college dan ook als een gegeven worden aangemerkt en niet, zoals de VVAB doet, als discussiepunten. Het college heeft op de zitting nader toegelicht dat het gebruikersbelang in dit geval samenhangt met het monumentenbelang. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het voormalige Burgerweeshuis als monument geen statisch object is en monumentale waarden in de loop van de tijd veranderen. Het feit dat het museum sinds 1975 en dus al bijna 50 jaar in het complex is gevestigd is onderdeel van de cultuurhistorische en monumentale waarde van het voormalige Burgerweeshuis. Het college en het Amsterdam Museum hebben voorts op de zitting nader toegelicht dat de wijze waarop de Schutterstukken voorheen tentoon werden gesteld in de vrij toegankelijke Schuttersgalerij om redenen van veiligheid en klimaat naar hedendaagse maatstaven niet langer houdbaar is. Bij het ontwerp waar nu voor is gekozen is rekening gehouden met deze aspecten, alsmede met aspecten zoals de routering door en toegankelijkheid en modernisering van het museumcomplex.
Wat de aantasting van de monumentale waarden betreft heeft het college uiteengezet niet te ontkennen dat de ingrepen in de gebouwdelen A en E en de Schuttersgalerij fors zijn. Met de omgevingsvergunning worden de gebouwdelen A en E met elkaar verbonden en verdwijnt de museumstraat in zijn huidige verschijningsvorm. Tot het toestaan van deze ingreep in het complex is volgens het college echter niet lichtvaardig overgegaan. Het college en het Amsterdam Museum hebben gewezen op het jarenlange proces dat is doorlopen waarbij het bouwplan op verschillende momenten is gewijzigd. Materieel gezien was het volgens het college en het Amsterdam Museum van meet af aan echter duidelijk dat een ingreep in het complex om aan het museale belang tegemoet te komen plaats zou moeten vinden in de gebouwdelen A en E en de Schuttersgalerij. Zowel M&A, de CRK, de SIRK en de RCE zijn die mening ook toegedaan, aldus het college. In dat kader is onder meer verwezen naar pagina 30 en 31 van de waardestelling, pagina 1 en 2 van het advies van RCE van 22 december 2020, pagina 2 van het eindadvies van RCE van 2 juni 2022 en de reacties op het beroep van VVAB bij de rechtbank van M&A en CRK. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel bij de samenvoeging van bouwdelen A en E bouwdelen worden doorbroken en samengevoegd, de structuur van de Schuttersgalerij en daarmee ook de voormalige Begijnensloot, afleesbaar blijft door het verkleinen van de grote zaal, zoals voorzien in het definitieve bouwplan. Daardoor blijft aan de kopse kanten de structuur van de Schuttersgalerij zichtbaar en blijft een deel van de oorspronkelijke kappen behouden. Het college heeft ter zake onder meer verwezen naar het (eind)advies van 2 juni 2022 van de RCE waarin de conclusie is getrokken dat de historische structuur inzichtelijk blijft en de "doorwaadbaarheid" van het complex in stand blijft met het bouwplan. Het college heeft verder gewezen op de reacties op het beroep van VVAB van CRK van 13 april 2023 en M&A van 14 april 2023, waarin uiteen is gezet dat de waarde van de restauratie en verbouwing van 1962-1975, toen onder meer de Schuttersgalerij tot stand is gekomen, wordt onderkend maar dat de nadruk is gelegd op de cultuurhistorische betekenis van het behoud van de functie als museum boven het behoud van intrinsieke waarde van bouwkundige onderdelen uit 1962-1975. Er is voor gekozen de ingrepen plaats te laten vinden in de onderdelen die onder Van Kasteel/Schipper tot stand zijn gekomen, om zo de nog belangrijkere gebouwdelen uit de zeventiende en achttiende eeuw zoveel mogelijk te sparen.
Het college en het Amsterdam Museum zijn van mening dat het museale belang en het monumentale belang zeer zorgvuldig zijn onderzocht, geïnventariseerd en gewogen en dat met het vergunde bouwplan de structuur van het complex wordt gerespecteerd. Het college en het Amsterdam Museum hebben voorts gewezen op verschillende steunbetuigingen van onder meer de directeur van het Rijksmuseum, de directeur van het Frans Hals Museum en de directie van het Teylers Museum.
12.7. Het door VVAB aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de in 12.6 genoemde rapporten en adviezen van M&A, de CRK en de RCE niet deugdelijk zijn en het college deze niet bij zijn besluitvorming heeft kunnen gebruiken. De door VVAB overgelegde stukken geven geen aanleiding tot twijfel over de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen waarop het college zich heeft gebaseerd, dan wel de begrijpelijkheid van de in de adviezen gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. Dat zij andersluidende tegenadviezen heeft overgelegd is daarvoor onvoldoende (vergelijk ook eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, onder 3.8). Het college heeft M&A en CRK hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank om een reactie gevraagd en heeft deze nadere reacties van 14 april 2023 en 13 april 2023, waarin gemotiveerd is ingegaan op het door VVAB in beroep aangevoerde, aan de rechtbank overgelegd. In hoger beroep is door VVAB geen nieuwe onderbouwing voor haar standpunt gegeven.
12.8. Het betoog van VVAB biedt verder onvoldoende grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.15 van de Wabo, het Beleidskader of het PvU. Wat de door het college bij de door hem gemaakte belangenafweging gehanteerde uitgangspunten betreft, zoals weergegeven in 12.6, overweegt de Afdeling dat de noodzaak voor het blijven van het museum in het complex en de noodzaak voor een verbouwing tussen partijen niet in geschil zijn. Partijen verschillen wel van mening over de noodzaak van de realisatie van grote zalen die de hier aan de orde zijnde aantasting van de monumentale waarden tot gevolg heeft en de vraag of een andere invulling/een ander ontwerp mogelijk is. De Afdeling overweegt daarover als volgt.
Het college heeft, onder verwijzing naar onder meer het document "Toelichting en dimensionering en inpassing grote zaal, 1 mei 2023" gemotiveerd uiteengezet waarom de grote zalen, zoals voorzien in het bouwplan, noodzakelijk zijn om de doelstellingen van het Amsterdam Museum te realiseren, waaronder het op een toegankelijke wijze tentoonstellen van de Schutterscollectie. Voorts is uiteengezet dat het bouwplan na jarenlang overleg met onder meer de afdelingen M&A, R&D, de CRK en de RCE tot stand is gekomen en dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, binnen de uitgangspunten van het bouwplan is gezocht naar een wijze van uitvoering die aan het belang van het museum tegemoet komt, maar ook met respect voor de monumentale waarden van de diverse bouwdelen en hun onderlinge samenhang. Deze wijze van uitvoering is gevonden na de planaanpassing waarbij de grote zaal is verkleind, aldus het college. Niet in geschil is dat het alternatief minder gevolgen heeft voor de monumentale waarden dan het oorspronkelijke ontwerp. Met het bouwplan, zoals dit uiteindelijk is vergund, is volgens het college een optimale balans gevonden tussen duurzaam gebruik van het voormalige Burgerweeshuis en behoud van het monument.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college met het voorgaande de noodzaak van de realisering van enkele grote zalen voldoende gemotiveerd en heeft het dit als uitgangspunt kunnen hanteren. Dat in het PvU geen noodzaak voor een grote zaal is opgenomen of dat in de andere ontwerpen van andere architecten niet een vergelijkbare grote zaal is opgenomen maakt, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, niet dat bij dit ontwerp van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.
12.9. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college had moeten concluderen dat er een redelijk alternatief, als bedoeld in het Beleidskader, is dat geen of minder gevolgen voor de monumentale waarden heeft en de omgevingsvergunning op dat punt in strijd is met het Beleidskader, zoals VVAB betoogt.
Het college is op alle door VVAB aangedragen alternatieven A tot en met H, genoemd in het rapport van Wevers, ingegaan en heeft gemotiveerd dat deze niet voldoen aan de criteria die het college van belang heeft geacht bij de vergunningverlening voor dit bouwplan. Voor zover VVAB meent dat er in het complex andere plekken zijn om een grote zaal te realiseren zoals nu is beoogd in de gebouwdelen A en E (namelijk in gebouwdelen P-R en M-L) heeft het college zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. In de gebouwdelen P-R en M-L komen na de verbouwing ook grote zalen, maar niet van een omvang als de zaal in de gebouwdelen A en E, die nodig is om onder meer grote Schutters- en regentenstukken tentoon te kunnen stellen. Het benodigde volume voor de echt grote stukken (5x5 meter, 7x2,5 meter en 6x3 meter) is volgens het college en het Amsterdam Museum niet in te passen in de door VVAB genoemde bouwdelen. Dit volgt volgens hen ook uit de bouwtekeningen die horen bij de omgevingsvergunning. Bestudering van de "plattegronden nieuw" leert volgens het college dat een zaal met een omvang van die van de beoogde grote zaal niet is in te passen in de bebouwing en al helemaal niet zonder forse ingrepen te doen in de structuur van de genoemde bouwdelen en daarmee in het complex en de routering. Het college heeft daarbij opgemerkt dat die ingrepen een stuk forser zouden zijn in de zin van de aantasting van monumentale waarden dan indien de grote zaal in de gebouwdelen A en E komt.
Voor zover VVAB stelt dat het H’ART Museum aan de Amstel als alternatieve locatie heeft te gelden voor de huisvesting van (een deel van) het Amsterdam Museum heeft het college toegelicht dat het juist is dat een gedeelte van het H’ART Museum al langere tijd door het museum wordt gehuurd. Vanaf 2014 als tentoonstellingslocatie voor grote groepsportretten en sinds maart 2022 als tijdelijke locatie voor het Amsterdam Museum. Het college heeft toegelicht dat de nadruk op het tijdelijke aspect ligt. Als de beoogde verbouwing van het museum afgerond is, gaat de collectie terug naar het Burgerweeshuis. Het zou zonder meer ten koste gaan van de vindbaarheid en de herkenbaarheid van het Amsterdam Museum als het genoodzaakt zou zijn een deel van de topcollectie niet op de hoofdlocatie te presenteren maar permanent elders tentoon zou moeten stellen. Het Amsterdam Museum en zijn collectie raken dan versnipperd, wat zowel voor de gemeente als voor het museum een onwenselijke situatie is. Het college wijst er voorts op dat het gebouw van het H’ART Museum niet in het bezit van de gemeente of van het Amsterdam Museum is, maar eigendom is van een ander. De gemeente noch het Amsterdam Museum heeft zeggenschap over dit gebouw.
Voor zover VVAB stelt dat de Schuttersgalerij geschikt is voor het tonen van de schutterstukken verwijst de Afdeling naar wat zij hierboven reeds heeft overwogen over het tentoonstellen van die stukken in de Schuttersgalerij en de aanvaardbaarheid daarvan uit museaal standpunt. Voor zover door VVAB is gewezen op de structuurontwerpen van andere architectenbureaus waarin geen grote zaal is opgenomen heeft het college opgemerkt dat VVAB zich ten onrechte enkel richt op de gebouwdelen A en E, maar de structuurontwerpen van de andere architectenbureaus niet heeft vergeleken op alle andere, hoog monumentale, onderdelen van de rest van het complex. Het college wijst er op dat het complex veel meer behelst dan alleen de gebouwdelen A en E en de Schuttersgalerij. Het voormalige Burgerweeshuis bevat heel veel hoog monumentale onderdelen waarin ingrepen niet of nauwelijks tot de mogelijkheden behoren, anders dan bij de gebouwdelen A en E, aldus het college.
Het college heeft, gelet op het voorgaande, voldoende gemotiveerd dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met het Beleidskader.
12.10. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het monumentenbelang zich in dit geval niet tegen het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwplan verzet.
Het betoog slaagt niet.
Afwijking van het bestemmingsplan
13. VVAB betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan. Volgens VVAB heeft de rechtbank miskend dat de ruimtelijke onderbouwing voor het afwijken van het bestemmingsplan niet toereikend is. VVAB wijst er op dat het college deugdelijk moet motiveren dat de afwijking van het bestemmingsplan past binnen een goede ruimtelijke ordening. Volgens VVAB is dat niet gebeurd. Zij meent dat onvoldoende gewicht is toegekend aan de bestemming "Waarde-cultuurhistorie" zoals beschreven in het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" en stelt dat in de verleende omgevingsvergunning niet voldoende is ingegaan op de verenigbaarheid van het bouwplan met het beschermd stadsgezicht. VVAB heeft specifiek gewezen op de gevolgen van de nieuwbouw op de hoek van de Nieuwezijds Voorburgwal voor het beschermd stadsgezicht.
13.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat met het bouwplan het zeer hoge monumentale karakter van de bebouwing en de cultuurhistorische betekenis van het gebouwencomplex worden gerespecteerd en gehandhaafd. Het bouwplan heeft volgens hem geen nadelige gevolgen voor het beschermd stadsgezicht en het UNESCO Werelderfgoed. Er is vanuit het beschermd stadsgezicht en het UNESCO Werelderfgoed daarom geen belemmering om het beoogde plan te realiseren.
Het college heeft onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing toegelicht dat het gebouwencomplex ligt in het rijksbeschermd stadsgezicht "Amsterdam binnen de Singelgracht". Dit is een rijksbeschermd stadsgezicht in de zin van de (ten tijde van de besluitvorming geldende) Erfgoedwet. De aanwijzing van een gebied als rijksbeschermd stadsgezicht brengt de verplichting met zich mee om een beschermend bestemmingsplan vast te stellen. Het college heeft uiteengezet dat dit in dit geval is gedaan door vaststelling van het bestemmingsplan "Postcodegebied 1012". De gronden van het gebouwencomplex hebben naast een aantal enkelbestemmingen zoals bijvoorbeeld "Gemengd-2" ook de bestemming "Waarde-cultuurhistorie" gekregen. De bestemming "Waarde-cultuurhistorie" is, ingevolge artikel 31.1, onder b, van de planregels primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemmingen. De gronden die zijn bestemd tot "Waarde-cultuurhistorie" zijn daarmee bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. Het gebouwencomplex is bovendien op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduiding "orde-1". Dit betreft rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Het gebouwencomplex is een rijksmonument.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de beoordeling of het project verenigbaar is met het beschermd stadsgezicht primair plaatsvindt in het "monumentenspoor" van artikel 2.1, eerste lid onder f, gelezen in samenhang met artikel 2.15 van de Wabo. Het college heeft in dit kader uiteengezet dat op grond van artikel 31.2, onder a, van de planregels voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met "Specifieke bouwaanduiding - orde 1" een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht niet noodzakelijk is. Deze rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten worden ingevolge het genoemde artikel van de planregels beschermd door de (vervallen) Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Er staan voor orde -1 panden in het bestemmingsplan geen concreet toepasbare bouw- en/of gebruiksregels waarmee in strijd gehandeld kan worden en waarvan kan worden afgeweken door middel van een omgevingsvergunning. Dit betekent volgens het college concreet dat de bescherming van het gebouwencomplex vanuit de bestemming "Waarde-cultuurhistorie" geacht wordt te zijn geborgd door de wet- en regelgeving die ziet op rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Anders dan de VVAB stelt, hoeft volgens het college in de ruimtelijke onderbouwing dus niet uitvoerig ingegaan te worden op de bestemming "Waarde-cultuurhistorie". Voor zover VVAB stelt dat in de ruimtelijke motivering niet voldoende gewicht is toegekend aan de dubbelbestemming "Waarde-cultuurhistorie" is het college van mening dat dit wel is gedaan, maar dan op de plek waar het thuishoort, namelijk in de advisering door de RCE en de CRK. Dit is ook opgenomen in paragraaf 2.3 van de ruimtelijke onderbouwing, waarin is verwezen naar de beoordeling door de RCE en de CRK.
In aanvulling op het "monumentenspoor" heeft het college in het kader van de beoordeling of het project in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, anders dan VVAB betoogt, zoals hiervoor uiteen is gezet ook gekeken naar de verenigbaarheid van het project met het rijksbeschermd stadsgezicht. Het college heeft daarbij verwezen naar de algemene overwegingen van paragraaf 4.2 van de ruimtelijke onderbouwing en de daarop volgende subparagrafen waarin de verschillende afwijkingen van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Het college wijst onder meer op paragraaf 4.2.6 van de ruimtelijke onderbouwing waarin op de door de VVAB genoemde nieuwbouw op de hoek van de Nieuwezijds Voorburgwal wordt ingegaan. Daarin wordt onder meer het volgende overwogen:
"(...). De volumes liggen op een prominente positie op de hoek van de Nieuwezijds Voorburgwal en de Sint Luciensteeg. Het zichtbaar maken van het Amsterdam Museum aan deze kant van het complex is begrijpelijk en passend. Het nieuwe volume op de hoek sluit goed aan bij de straatwand, de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteit van het stadsgezicht is niet onevenredig."
Door het uitvoeren van de renovatie wordt volgens het college juist een positieve bijdrage aan het gebied geleverd.
De stelling van de VVAB dat het college ter motivering van het afwijken van het bestemmingsplan enkel verwijst naar de adviezen van de RCE en de CRK is volgens het college niet juist. De afdeling R&D heeft gekeken naar het gevolg van de toevoegingen aan en wijzigingen van het gebouwencomplex op de omgeving van het project en of dit verenigbaar is met het beschermd stadsgezicht. In het gehele besluitvormingsproces heeft R&D diverse malen advies uitgebracht en om een planaanpassing gevraagd. Het ontwerp is steeds aangepast totdat R&D heeft geoordeeld dat het project uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Daarbij is onder meer gekeken naar de omliggende bouwhoogtes en hoe de nieuwe volumes zich daartoe verhouden en in hoeverre de waarden van de ruimtelijke kwaliteit voldoende gewaarborgd blijven. Daarbij is bijvoorbeeld gekeken of de ruimte voldoende open blijft, of de beleving vanuit het straatniveau passend is en of de lichttoetreding niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat R&D niet enkel op basis van de adviezen van de RCE en de CRK positief heeft geadviseerd met betrekking tot het afwijken van het bestemmingsplan maar een eigen zelfstandige beoordeling heeft gemaakt van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het project waarbij ook de verenigbaarheid van het project met het rijksbeschermd stadsgezicht is meegenomen.
13.2. De Afdeling overweegt dat er geen grond is voor het oordeel dat het college bij de ruimtelijke onderbouwing van het afwijken van het bestemmingsplan niet is ingegaan op, dan wel onvoldoende gewicht heeft toegekend aan, de bestemming "Waarde-cultuurhistorie". VVAB heeft voornamelijk volstaan met de stelling dat niet voldoende gewicht is toegekend aan de dubbelbestemming "Waarde-cultuurhistorie". Het college heeft voldoende gemotiveerd dat en hoe de dubbelbestemming "Waarde-cultuurhistorie" in de ruimtelijke beoordeling is betrokken. Voor zover is gewezen op de gevolgen van de nieuwbouw op de hoek van de Nieuwezijds Voorburgwal voor het beschermd stadsgezicht waar de RCE volgens haar niet op in is gegaan, heeft het college gewezen op paragraaf 4.2.6 van de ruimtelijke onderbouwing, waarin op deze gevolgen is ingegaan en is geconcludeerd dat de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteit van het stadsgezicht niet onevenredig is.
Het door VVAB aangevoerde biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat het college, mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 12.1 tot en met 12.10 is overwogen, niet van het bestemmingsplan af heeft kunnen wijken.
Het betoog slaagt niet.
Verzoek benoeming onafhankelijk deskundige
14. VVAB heeft de Afdeling verzocht om op grond van artikel 8:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een onafhankelijke deskundige te benoemen. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb een deskundige te benoemen, is een discretionaire bevoegdheid van, in dit geval, de Afdeling. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat geen aanleiding bestaat voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige op grond van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb.
Conclusie
15. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
16. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en
mr. G.O. van Veldhuizen en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024
580