ECLI:NL:RVS:2024:4146

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
202303739/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Gelderland inzake watervergunning voor kappen en planten van bomen

Op 16 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2023. De zaak betreft een watervergunning die op 11 maart 2021 door het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland aan de gemeente Molenlanden is verleend voor het kappen en planten van bomen op de stadswallen in Nieuwpoort. De gemeente had de vergunning aangevraagd op basis van de Keur Waterschap Rivierenland 2014, omdat de werkzaamheden in een waterstaatswerk of beschermingszone plaatsvinden.

Na het verlenen van de vergunning heeft [appellante] bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 4 juni 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland verklaarde op 1 mei 2023 het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk, omdat zij geen procesbelang meer had; de bomen waren inmiddels gekapt. [appellante] ging in hoger beroep, stellende dat de rechtbank een fout had gemaakt en dat de bomen niet gekapt hadden mogen worden.

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat [appellante] geen belang meer had bij de beoordeling van haar beroep, aangezien het doel van het beroep, het voorkomen van de kap van de bomen, niet meer bereikt kon worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het procesbelang was vervallen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303739/1/R1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2023 in zaak nr. 21/3195 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2021 heeft het college aan de gemeente Molenlanden een watervergunning verleend voor het kappen en planten van bomen op de stadswallen in Nieuwpoort.
Bij besluit van 4 juni 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2024, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door N. Racdu, R.H.J. van Eimeren en B. Copier, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een watervergunnning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag om een watervergunning is ingediend op 8 februari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Keur Waterschap Rivierenland 2014, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De gemeente Molenlanden heeft gelet op artikel 3.2 van de Keur Waterschap Rivierenland 2014 een vergunning aangevraagd voor het kappen en planten van bomen op de stadswallen in Nieuwpoort nabij dijkpaalnummer AW 251. Door het kappen en planten van bomen op de stadswallen worden werkzaamheden verricht in een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone die de stabiliteit van dat werk kunnen aantasten. Bij besluit van 11 maart 2021 heeft het college de gevraagde vergunning onder voorschriften verleend. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zowel het kappen van de bomen als het aanplanten van bomen geen negatief effect hebben op de stabiliteit van de waterkering. Omdat [appellante] in bezwaar geen belangen heeft gesteld die van waterstaatkundige aard zijn en het college van mening is dat de vergunning verenigbaar is met de in de Waterwet gestelde doelstellingen en belangen, heeft het college bij besluit op bezwaar van 4 juni 2021 de verleende watervergunning in stand gelaten.
3.       De rechtbank heeft het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat [appellante] geen procesbelang meer heeft. De rechtbank overweegt dat het beroep alleen is gericht op het tegengaan van het kappen van de bomen. Nu vast staat dat dit doel niet meer bereikt kan worden doordat de bomen inmiddels zijn gekapt en [appellante] over schadevergoeding of het opnemen van vergunningvoorschriften in de watervergunning niets heeft aangevoerd, is het procesbelang vervallen, zo stelt de rechtbank.
Het hoger beroep
4.       [appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en is van mening dat zij nog wel belang heeft bij een beoordeling van haar beroep. Zij stelt dat de oorspronkelijke bomen niet weggehaald hadden mogen worden. Ook voert zij aan dat de bomen zijn gekapt door een fout van de rechtbank bij het in behandeling nemen van haar beroep tegen het besluit van 4 juni 2021 over de verleende watervergunning.
4.1.    Het betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] geen belang meer had bij een beoordeling van haar beroep en heeft dat beroep daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling is het eens met de uitspraak van de rechtbank onder 5.2. Het beroep van [appellante] was enkel gericht tegen het kappen van de bomen. [appellante] kan niet meer bereiken wat ze daarmee beoogt, namelijk het voorkomen van de kap van deze bomen. Dat deze kap volgens [appellante] het gevolg is van het handelen van de rechtbank volgt de Afdeling niet. Voor de vraag of [appellante] nog procesbelang heeft, is uitsluitend relevant of feitelijk nog kan worden bereikt wat zij met het beroep beoogt. Dat is, zoals hiervoor is overwogen, niet het geval. Bovendien had [appellante], als zij wilde voorkomen dat de bomen werden gekapt, een verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Het door haar ingediende verzoek om voorlopige voorziening is wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk verklaard. Ten overvloede merkt de Afdeling nog op dat [appellante] ook geen gronden van waterstaatkundige aard heeft aangevoerd tegen de verleende watervergunning.
Slotoverwegingen
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024
374