202303082/1/R3.
Datum uitspraak: 10 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Valkenburg, gemeente Katwijk,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2023 in zaak nr. 21/3348 en 21/3350 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk.
Openbare zitting gehouden op 10 oktober 2024 om 14:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. A. ten Veen, voorzitter
griffier: mr. L. Brouwers
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. A.M. van Dorst, rechtsbijstandverlener in Arnhem;
College van burgemeester en wethouders van Katwijk, vertegenwoordigd door mr. M.J. van den Oever;
[partij A] ;
[partij B].
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 27 maart 2023 van de rechtbank Den Haag.
De Afdeling
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2023 in zaak nr. 21/3348 en 21/3350;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk van 25 maart 2021, met kenmerk 1899713;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Katwijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat college van burgemeester en wethouders van Katwijk aan Dol het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van totaal € 455,00 vergoedt.
Gronden:
1. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 april 2020. Dat betekent dat op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
2. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee bootoverkappingen ter hoogte van de percelen van [locatie 1] en [locatie 2] in Valkenburg. Bij de verlening van de omgevingsvergunning heeft het college de bootoverkappingen aangemerkt als bouwwerk, geen gebouw zijnde en geoordeeld dat de overkappingen voldoen aan de regels die voor deze bouwwerken gesteld zijn in het bestemmingsplan "Valkenburg Dorp".
3. Omdat de maatvoering van de aanwezige bootoverkappingen niet overeenkwam met de maatvoering op de tekeningen in bijlage 1 en 2 bij de omgevingsvergunning heeft het college op 14 september 2023 een besluit genomen tot wijziging van de omgevingsvergunning. De tekeningen in bijlage 1 en 2 zijn vervangen door tekeningen met een aangepaste maatvoering. Dit besluit maakt onderdeel uit van het geding. Daarom gaat de Afdeling voor de beoordeling uit van de gewijzigde tekeningen.
4. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het college de bootoverkappingen ten onrechte heeft aangemerkt als bouwwerk, geen gebouw zijnde. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de bootoverkappingen wel aan te merken als gebouw.
Uit de definitie van gebouw in artikel 1.58 van de planregels volgt dat onder meer doorslaggevend is of een bouwwerk voor mensen toegankelijk is. De Afdeling overweegt dat de buitenmaten van het bouwwerk daarvoor van doorslaggevende betekenis zijn. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 18 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH3217, onder 2.3.1. De bootoverkappingen zijn vanaf de steiger gezien 2,88 tot 2,92 m lang en 7 m breed. Vanaf de waterlijn zijn de bootoverkappingen tot 1,76 m hoog. De bootoverkappingen zijn aan één zijde standaard geopend. Gelet op deze afmetingen en de constructie stelt de Afdeling vast dat het mogelijk is om op betrekkelijk eenvoudige wijze toegang te krijgen tot de bootoverkappingen. Dit kan zowel vanaf de steiger, onder meer door het deels inschuiven van de overkapping, als vanaf het water, bijvoorbeeld in een boot. Dat de bootoverkappingen eerst deels moeten worden ingeschoven om deze vanaf de steigers te bereiken doet naar het oordeel van de Afdeling niet af aan hun toegankelijkheid. Dat een bouwwerk niet zonder meer betreden kan worden, doet namelijk niet af aan het feit dat deze betreden kan worden en dat deze daarom voor mensen toegankelijk is.
5. Daarom zijn de bootverkappingen aan te merken als gebouwen. Uit artikel 15.2 van de planregels volgt dat op de bestemming "Water" uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden gebouwd. Daarom is de omgevingsvergunning verleend in strijd met artikel 2.10, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De rechtbank heeft dit niet onderkend.
6. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt daarom de uitspraak. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, verklaart de Afdeling het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 maart 2021. Het college zal bij het nemen van het nieuwe besluit gelet op artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo moeten beoordelen of het voor de bootoverkappingen een omgevingsvergunning kan verlenen voor de afwijking van het bestemmingsplan.
7. De Afdeling merkt daarbij nog op dat het college bij het nemen van een nieuw besluit óók zal moeten nagaan of het bij de behandeling van de aanvraag terecht de reguliere voorbereidingsprocedure heeft toegepast, of dat de aanvraag via de uitgebreide procedure beoordeeld moest worden. De Afdeling verwijst daarvoor naar artikel 2.12, eerste lid, en artikel 3.10 van de Wabo.
8. Het hoger beroep is gegrond. Het college zal de proceskosten in beroep en hoger beroep moeten vergoeden.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Brouwers
griffier
1080