ECLI:NL:RVS:2024:4115

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
202404089/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de bewaring van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2024. De vreemdeling was op 10 juni 2024 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief werd verworpen omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De tweede grief slaagde echter wel, omdat de rechtbank had nagelaten een proceskostenvergoeding toe te kennen, terwijl de ophouding op een onjuiste wettelijke grondslag had plaatsgevonden.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister van Asiel en Migratie niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister werd veroordeeld tot betaling van € 2.625,00 aan de vreemdeling, ter dekking van de kosten voor rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 oktober 2024.

Uitspraak

202404089/1/V3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2024 in zaak nr. NL24.23987 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 28 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De tweede grief slaagt wel. Niet in geschil is dat de ophouding op een onjuiste wettelijke grondslag heeft plaatsgevonden. Gelet op dat gebrek had de rechtbank een proceskostenvergoeding moeten toekennen. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de minister tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2024 in zaak nr. NL24.23987, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten ;
III.      veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2024
644-1102