ECLI:NL:RVS:2024:4115
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de bewaring van een vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2024. De vreemdeling was op 10 juni 2024 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste grief werd verworpen omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De tweede grief slaagde echter wel, omdat de rechtbank had nagelaten een proceskostenvergoeding toe te kennen, terwijl de ophouding op een onjuiste wettelijke grondslag had plaatsgevonden.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister van Asiel en Migratie niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister werd veroordeeld tot betaling van € 2.625,00 aan de vreemdeling, ter dekking van de kosten voor rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 oktober 2024.