ECLI:NL:RVS:2024:4105
Raad van State
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in vreemdelingenzaak
Op 11 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzet van een opposant, die stelt te handelen namens een vreemdeling. Dit verzet volgde op een eerdere uitspraak van 12 juli 2024, waarin het hoger beroep van de vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 12 januari 2024, niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had in deze zaak, genummerd 23/3802, de vreemdeling niet in zijn verzoek ontvangen, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Afdeling overwoog dat tegen een uitspraak waarbij de zaak zonder zitting is afgedaan en waarop de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van toepassing is, geen verzet openstaat. Dit is vastgelegd in artikel 83c, eerste lid, van de Vw 2000. Aangezien de uitspraak van 12 juli 2024 op deze wijze was gedaan, kon de Afdeling niet ingaan op het verzet.
De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het verzet kennis te nemen en oordeelde dat de minister van Asiel en Migratie geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.