ECLI:NL:RVS:2024:4082

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
202304624/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanwijzing gemeentelijk monument in Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], eigenaar van een 19de-eeuwse villa in Rotterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 19 januari 2021 had besloten de villa aan te wijzen als gemeentelijk monument. Dit besluit volgde op een positief advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam, die op 22 juli 2020 had geadviseerd om de villa als monument aan te wijzen. [appellant] had de villa in 2015 in slechte staat gekocht en volledig gerestaureerd, met de intentie om deze naar eigen wens te verbouwen. Hij was van mening dat de aanwijzing als monument een inbreuk op zijn eigendomsrecht vormde, omdat hij hierdoor beperkt werd in zijn mogelijkheden om aanpassingen aan de villa te doen. Het college stelde echter dat de aanwijzing niet betekent dat er geen aanpassingen meer mogelijk zijn, maar dat hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 september 2024 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de gronden van [appellant] terecht ongegrond had verklaard en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeerde dat de aanwijzing van de villa als gemeentelijk monument rechtmatig was en dat de belangenafweging door het college niet onredelijk was. De Afdeling wees erop dat [appellant] zich met eventuele verzoeken om schadevergoeding eerst tot het college moet wenden. De uitspraak werd gedaan op 9 oktober 2024.

Uitspraak

202304624/1/A2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2023 in zaak nr. 21/5584 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2021 heeft het college de 19de -eeuwse villa van [appellant] aan de [locatie] in Rotterdam aangewezen als gemeentelijk monument.
Bij besluit van 21 september 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Dellaert, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is eigenaar van een 19de -eeuwse villa aan de [locatie] (hierna: de villa) in Rotterdam. Hij heeft deze in 2015 in slechte staat gekocht en volledig authentiek gerestaureerd. [appellant] woont in de villa en gebruikt een deel ervan als dierenartspraktijk. [appellant] heeft de villa naar eigen zeggen gekocht, omdat er geen erfdienstbaarheden op zaten en hij vrij wilde zijn om het te kunnen verbouwen naar zijn wensen. In 2019 heeft het college besloten om zijn villa voorlopig aan te wijzen als gemeentelijk monument en daarvan een redengevende omschrijving te laten opstellen.
2.       De redengevende omschrijving van de villa van [appellant] is ter advies voorgelegd aan de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam (hierna: de welstandscommissie). Deze heeft op 22 juli 2020 het college positief geadviseerd over de aanwijzing van de villa tot gemeentelijk monument overeenkomstig de redengevende omschrijving, waarna het college de villa heeft aangewezen.
3.       In hoger beroep is niet meer in geschil dat de villa monumentwaardig is.
Wettelijk kader
4.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Besluitvorming
5.       Het college heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie van 27 juli 2021 ten grondslag gelegd aan het besluit op bezwaar van 21 september 2021. Het college heeft zich ten aanzien van de belangenafweging, in navolging van dit advies, op het standpunt gesteld dat een aanwijzing van de villa niet betekent dat [appellant] in de toekomst geen aanpassingen meer mag doen, maar dat daarvoor alleen eerst een omgevingsvergunning zal moeten worden aangevraagd en dat zal worden beoordeeld of de wijzigingen geen al te grote inbreuk maken op de monumentale waarden. Deze beperking is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling niet onredelijk, aldus het college. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP5479, r.o. 2.8.1.) heeft het college zich verder op het standpunt gesteld dat het betoog van [appellant] dat ongeoorloofd inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht, faalt. Op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens mag gebruik van eigendom worden gereguleerd als deze regulering bij wet is voorzien, dat de beperking voorzienbaar en kenbaar is, maar dat deze niet moet zijn opgenomen in een wet in formele zin. Gelet op de Erfgoedverordening Rotterdam 2020 is aan dit vereiste voldaan, aldus het college. De door [appellant] naar voren gebrachte financiële bezwaren zijn volgens het college onvoldoende concreet om bij de belangenafweging te kunnen worden betrokken.
Hoger beroep
6.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.1 en 7.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daar nog aan toe dat het college ter zitting heeft toegelicht dat in de eerder geldende Monumentenverordening Rotterdam 2010 een Schadevergoedingsregeling was opgenomen, maar deze regeling niet meer bestaat in de nu geldende Erfgoedverordening Rotterdam 2020. Daarvoor in de plaats zal het college, naar verwachting aan het eind van dit jaar, een subsidieregeling vaststellen op grond waarvan eigenaren van monumenten subsidie kunnen aanvragen voor klein onderhoud en restauratie. Naast deze toekomstige subsidieregeling is er momenteel al een restauratiefonds - het Rotterdams Restauratiefonds - dat tegemoetkomingen verstrekt voor restauraties aan monumenten. Het college heeft op de  zitting erkend dat [appellant] daar op het ogenblik weinig voordeel van zal hebben, omdat hij zijn monument net heeft gerestaureerd, maar dat hij voor toekomstige restauraties in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming.
Dat de rechtbank niet is ingegaan op het daar ter zitting gedane beroep op het égalité-beginsel, wat daar ook van zij, maakt niet dat de Afdeling anders overweegt. Als [appellant] meent dat hij in aanmerking komt voor nadeelcompensatie dan moet hij zich eerst tot het college wenden met een daartoe strekkend verzoek.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
705-1112
BIJLAGE - Wettelijke kader
Erfgoedverordening Rotterdam 2020
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument
1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.
Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing
1.Een voornemen om over te gaan tot aanwijzing als gemeentelijk monument wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak, die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet en ingeschreven in het register op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 10. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 11. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijk monument:
a. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; of
b. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt; of
b. inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.
3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen, bedoeld in het tweede lid.
Monumentenverordening Rotterdam 2010
Artikel 10. Tegemoetkoming in schade
1. Indien en voor zover blijkt dat een eigenaar of anderszins rechthebbende ten gevolge van de toepassing van deze verordening schade lijdt, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven kent het college van burgemeester en wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming in de schade toe.
2. Alvorens een besluit te nemen legt het college van burgemeester en wethouders de aanvraag om tegemoetkoming in schade om advies voor aan een onafhankelijk deskundige op het gebied van het schadevergoedingsrecht.