202205022/1/A3
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
La Forge B.V., gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2022 in zaak nr. 20/2294 in het geding tussen:
La Forge
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2018 heeft de burgemeester de aanvraag van La Forge om verlenging van een exploitatievergunning afgewezen en de drank- en horecavergunning ingetrokken.
Bij besluit van 5 maart 2020 heeft de burgemeester het door La Forge daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2022 heeft de rechtbank het door La Forge daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 maart 2020 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft La Forge hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 augustus 2024, waar La Forge, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. de Groot, advocaat in Amstelveen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Boermans, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [gemachtigde] was enig aandeelhouder, bestuurder en leidinggevende van het horecabedrijf La Forge B.V. op de Korte Leidsedwarsstraat 26 in Amsterdam. Op 14 maart 2016 heeft [gemachtigde] namens La Forge een aanvraag ingediend voor verlenging van de exploitatievergunning van La Forge. De burgemeester heeft naar aanleiding van een tip van een officier van justitie het Landelijk Bureau Bibob (het Bureau) om een advies gevraagd.
De adviezen
2. In een advies van 2 februari 2017 heeft het Bureau geconcludeerd dat sprake is van met strafbare feiten verkregen zeer groot financieel voordeel en om die reden ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om op geld waardeerbare voordelen te benutten die zijn verkregen of zullen worden verkregen uit gepleegde strafbare feiten, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a (de a-grond), van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). In een advies van 29 december 2017 heeft het Bureau geconcludeerd dat niet langer sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in de a-grond, omdat geen sprake is van relevant resterend voordeel.
De besluiten van 18 december 2018 en 5 maart 2020
3. De burgemeester heeft de aanvraag van La Forge afgewezen op grond van artikel 7, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Bibob. Ook heeft hij de drank- en horecavergunning ingetrokken op grond van artikel 31, derde lid, aanhef en onder a, van de Drank- en Horecawet. Volgens de burgemeester zijn [gemachtigde], Stess Automaten B.V., Frababo Beheer B.V., en Stess Horex B.V. vermogensverschaffers van La Forge en staat [gemachtigde] in een zakelijk samenwerkingsverband met deze vennootschappen. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat het Bureau niet heeft gekeken naar de door Stess Horex gepleegde strafbare feiten met betrekking tot de omzetbelasting. Stess Horex heeft voordeel verkregen door geen omzetbelasting te betalen en er stond nog een naheffingsaanslag open van € 104.755,00. Er bestaat daarom ernstig gevaar als bedoeld in de a-grond, aldus de burgemeester.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 5 maart 2020 gegrond verklaard, maar heeft de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Zij heeft haar oordeel, voor zover hier relevant, op het volgende gebaseerd. Uit de door La Forge in beroep verstrekte beschikking van de Belastingdienst van 8 april 2019 volgt dat de Belastingdienst geen invorderingsmaatregelen zal nemen voor de naheffingsaanslagen omzetbelasting van Stess Horex, indien wordt voldaan aan enkele voorwaarden in de beschikking. Dit betekent echter niet dat Stess Horex niet langer een openstaande schuld heeft bij de Belastingdienst en het verkregen voordeel aan het vermogen is onttrokken. De burgemeester heeft zich daarom redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat ernstig gevaar bestaat als bedoeld in de a-grond, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5. La Forge betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 5 maart 2020 in stand heeft gelaten. Volgens La Forge is er geen financieel voordeel.
5.1. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen ernstig gevaar bestond dat de vergunningen mede zouden worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen financieel voordeel te benutten. De Afdeling baseert dit op het volgende.
5.2. Stess Horex was een vermogensverschaffer van La Forge. Stess Horex huurde een bedrijfspand en heeft met BTW belaste verhuur in vooraftrek genomen. Omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor met BTW belaste verhuur heeft de Belastingdienst aan Stess Horex aanslagen opgelegd. Op het moment van de besluitvorming van de burgemeester stond ten aanzien van Stess Horex een naheffingsaanslag van € 104.755,00 open. La Forge heeft op de zitting van de Afdeling onweersproken gesteld dat Stess Horex over de huursommen BTW aan de verhuurder betaalde, maar de verhuurder deze niet heeft afgedragen en ook niet op enig moment aan Stess Horex heeft terugbetaald. De Afdeling is van oordeel dat hieruit volgt dat Stess Horex geen financieel voordeel heeft behaald door met BTW belaste verhuur in vooraftrek te nemen. Dit betekent dat geen ernstig gevaar bestond dat de vergunningen mede zouden worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen op geld waardeerbare voordelen te benutten, als bedoeld in de a-grond
Het betoog slaagt.
5.3. Omdat het hoger beroep om deze reden al gegrond is, behoeven de overige hogerberoepsgronden geen bespreking.
Slotsom
6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover daarin de rechtsgevolgen van het besluit van 5 maart 2020 in stand zijn gelaten en het besluit van 18 december 2018 niet is herroepen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 18 december 2018 herroepen. Dit betekent dat de intrekking van de drank- en horecavergunning en de weigering van de verlenging van de exploitatievergunning ongedaan worden gemaakt.
7. De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2022 in zaak nr. 20/2294 voor zover daarin de rechtsgevolgen van het besluit van 5 maart 2020, kenmerk DJ.19.001098.001, in stand zijn gelaten en het besluit van 18 december 2018, kenmerk 2016004216, niet is herroepen;
III. herroept het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 18 december 2018;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 5 maart 2020;
V. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij La Forge B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de burgemeester van Amsterdam aan La Forge B.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
735-1013