ECLI:NL:RVS:2024:4063

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
202202200/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging exploitatievergunningen voor passagiersvervoer door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

Op 9 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van Smidtje Holding B.V. en andere vennootschappen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022. De zaak betreft de wijziging van exploitatievergunningen voor passagiersvervoer door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. In juni 2020 heeft het college de exploitatievergunningen van Smidtje Holding gewijzigd van onbepaalde naar bepaalde tijd. Smidtje Holding heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Smidtje Holding heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 5 juni 2024, waarbij Smidtje Holding werd vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï en het college door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell. De Afdeling heeft vastgesteld dat de wijzigingsbesluiten van het college niet in overeenstemming zijn met de wet, en heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de besluiten van het college van 10 februari 2021, 4 juni 2020 en 25 september 2020 zijn herroepen. Dit betekent dat de eerder verleende exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd weer van kracht zijn.

Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Smidtje Holding, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De totale kosten zijn vastgesteld op € 4.008,34, inclusief kosten voor rechtsbijstand en deskundigenrapporten. De uitspraak heeft ook gevolgen voor andere aanhangige zaken die gelijktijdig zijn behandeld, aangezien er 51 vergelijkbare zaken zijn die betrekking hebben op de wijziging van exploitatievergunningen.

Uitspraak

202202200/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Smidtje Holding B.V., Smidtje Exploitatie B.V., Smidtje Beheer B.V. en Rederij 't Smidtje B.V., alle gevestigd te Amsterdam,
(hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Smidtje Holding)
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1647 in het geding tussen:
Smidtje Holding
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij drie besluiten van 4 juni 2020 heeft het college exploitatievergunningen voor passagiersvervoer van Smidtje Holding gewijzigd in exploitatievergunningen voor bepaalde tijd (hierna ook: de wijzigingsbesluiten).
Bij besluit van 25 september 2020 heeft het college op verzoek van Smidtje Holding de einddatum van het aflopen van de exploitatievergunningen van het vaartuig Picasso opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft het college het door Smidtje Holding daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verder heeft het college de bezwaren van Smidtje Holding tegen de wijzigingsbesluiten van anderen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door Smidtje Holding daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Smidtje Holding hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Smidtje Holding en het college hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddatum van twee exploitatievergunningen met twee jaar verlengd.
Smidtje Holding heeft gronden aangevoerd tegen die besluiten.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar Smidtje Holding, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Smidtje Holding had drie exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd voor de vaartuigen Michelangelo, Nicolaas Maes en Picasso. Met de besluiten van 4 juni 2020 heeft het college deze exploitatievergunningen gewijzigd in vergunningen voor bepaalde tijd. Bij het besluit van 25 september 2020, heeft het college de einddatum voor het vaartuig Picasso opnieuw vastgesteld. Dat houdt in dat de exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen afliepen of aflopen op de hierna genoemde data:
-         Michelangelo - 1 maart 2026;
-         Nicolaas Maes - 1 maart 2028;
-         Picasso - 1 maart 2024.
2.       Bij besluiten van 22 april 2024 heeft het college de exploitatievergunningen voor de vaartuigen Michelangelo en Nicolaas Maes verlengd met twee jaar. Volgens het college is het niet mogelijk om binnen de resterende tijd een zorgvuldige uitgifteronde voor de tranche 2026 te organiseren. Het college heeft daarom besloten de geplande uitgifterondes voor nieuwe vergunningen per 1 maart 2026, 2028 en 2030 uit te stellen met twee jaar.
3.       Smidtje Holding is een van de reders die een bestuursrechtelijke procedure zijn begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor de passagiersvaart van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling zijn hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen. Bij uitspraak van 25 september 2024 in zaak nr. 202202112/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:3732) is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak.
4.       Het hoger beroep van Smidtje Holding is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 4 juni 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5.       De besluiten van 22 april 2024 worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Nu met de herroeping van de besluiten van 4 juni 2020 aan deze besluiten de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling deze besluiten eveneens vernietigen.
6.       Dit betekent dat de eerder voor onbepaalde tijd verleende exploitatievergunningen weer gelden.
7.       Het college moet de proceskosten van Smidtje Holding vergoeden. Deze bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het laten opstellen van drie deskundigenrapporten. Smidtje Holding heeft weliswaar verzocht om vergoeding van de kosten van vier deskundigenrapporten, maar heeft slechts drie rapporten overgelegd. Alleen de overgelegde rapporten komen voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde heeft in deze zaak en de zaken nrs. 202202033/1/A3, 202202034/1/A3, 202202035/1/A3, 202202037/1/A3, 202202039/1/A3, 202202042/1/A3, 202202045/1/A3, 202202046/1/A3, 202202091/1/A3, 202202181/1/A3, 202202182/1/A3 en 202202201/1/A3 in bezwaar, beroep, hoger beroep en tegen de besluiten van 22 april 2024 nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend. Ook zijn de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. Dit zijn daarom samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten voor rechtsbijstand als één zaak beschouwd, waarbij wegingsfactor 1,5 wordt toegepast omdat het er vier zijn (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht). De vergoeding moet in zoverre worden verdeeld over deze dertien procedures.
Gelet op de omvang en complexiteit van de zaken bestaat verder aanleiding met betrekking tot deze kosten een additionele wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
De vergoeding waarop Smidtje Holding recht heeft, staat hierna in de beslissing.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1647;
III.       verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 februari 2021, kenmerk: DJ.20.01155.001;
V.       herroept de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 4 juni 2020 en 25 september 2020, kenmerken: WN2019-006598, WN2019-006599 en WN2019-006601;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.     vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 april 2024, kenmerken: NT2024-001190 en NT2024-001175;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Smidtje Holding B.V., Smidtje Beheer B.V. en Rederij 't Smidtje B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.008,34, waarvan € 1.301,02 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 2.707,32 aan het laten opstellen van deskundigenrapporten, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IX.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Smidtje Holding B.V., Smidtje Beheer B.V. en Rederij 't Smidtje B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 255,27, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
X.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Smidtje Holding B.V., Smidtje Beheer B.V. en Rederij 't Smidtje B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
1071-1072
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3    202202033/1/A3    202202115/1/A3
202201765/1/A3    202202034/1/A3    202202139/1/A3
202201766/1/A3    202202035/1/A3    202202151/1/A3
202201777/1/A3    202202037/1/A3    202202152/1/A3
202201778/1/A3    202202039/1/A3    202202153/1/A3
202201779/1/A3    202202042/1/A3    202202160/1/A3
202201780/1/A3    202202045/1/A3    202202163/1/A3
202201781/1/A3    202202046/1/A3    202202180/1/A3
202201783/1/A3    202202049/1/A3    202202181/1/A3
202201785/1/A3    202202050/1/A3    202202182/1/A3
202201786/1/A3    202202053/1/A3    202202200/1/A3
202201788/1/A3    202202075/1/A3    202202201/1/A3
202201801/1/A3    202202076/1/A3    202202233/1/A3
202201829/1/A3    202202077/1/A3
202201834/1/A3    202202078/1/A3
202201937/1/A3    202202079/1/A3
202201941/1/A3    202202091/1/A3
202202019/1/A3    202202112/1/A3
202202031/1/A3    202202114/1/A3