202202091/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Rederij 't Smidtje B.V., Smidtje Beheer B.V. en Smidtje Holding B.V. (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Rederij ‘t Smidtje), alle gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1649 in het geding tussen:
Rederij ‘t Smidtje
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het college een exploitatievergunning voor passagiersvervoer van Rederij ’t Smidtje gewijzigd in een exploitatievergunning voor bepaalde tijd (hierna ook: het wijzigingsbesluit).
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft het college het door Rederij ’t Smidtje daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verder heeft het college de bezwaren van Rederij ’t Smidtje tegen de wijzigingsbesluiten van anderen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door Rederij ’t Smidtje daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Rederij ’t Smidtje hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Rederij ’t Smidtje en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar Rederij ‘t Smidtje, vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Rederij ’t Smidtje had een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd voor het vaartuig Rijk de Gooyer. Met het besluit van 4 juni 2020 heeft het college deze exploitatievergunning gewijzigd in een exploitatievergunning voor bepaalde tijd. De exploitatievergunning verliep op 1 maart 2024.
2. Rederij ’t Smidtje is een van de reders die een bestuursrechtelijke procedure zijn begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor de passagiersvaart van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling zijn hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen. Bij uitspraak van 25 september 2024 in zaak nr. 202202112/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:3732) is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak. 3. Het hoger beroep Rederij ’t Smidtje is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 4 juni 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. Dit betekent dat de eerder voor onbepaalde tijd verleende exploitatievergunning weer geldt.
5. Het college moet de proceskosten van Rederij ’t Smidtje vergoeden. Deze bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het laten opstellen van drie deskundigenrapporten. Rederij ’t Smidtje heeft weliswaar verzocht om vergoeding van de kosten van vier deskundigenrapporten, maar heeft slechts drie rapporten overgelegd. Alleen de overgelegde rapporten komen voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde heeft in deze zaak en de zaken nrs. 202202033/1/A3, 202202034/1/A3, 202202035/1/A3, 202202037/1/A3, 202202039/1/A3, 202202042/1/A3, 202202045/1/A3, 202202046/1/A3, 202202181/1/A3, 202202182/1/A3, 202202200/1/A3 en 202202201/1/A3 in bezwaar, beroep en hoger beroep nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend. Ook zijn de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. Dit zijn daarom samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten voor rechtsbijstand als één zaak beschouwd, waarbij wegingsfactor 1,5 wordt toegepast omdat het er vier zijn (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht). De vergoeding moet in zoverre worden verdeeld over deze dertien procedures.
Gelet op de omvang en complexiteit van de zaken bestaat verder aanleiding met betrekking tot deze kosten een additionele wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
De vergoeding waarop Rederij ‘t Smidtje recht heeft, staat hierna in de beslissing.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1649;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 februari 2021, kenmerk: DJ.20.011873.001;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 4 juni 2020, kenmerk: WN2019-006452;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Smidtje Holding B.V., Smidtje Beheer B.V. en Rederij 't Smidtje B.V., in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.918,85, waarvan € 1.211,53 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 2.707,32 aan het laten opstellen van deskundigenrapporten, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Smidtje Holding B.V., Smidtje Beheer B.V. en Rederij 't Smidtje B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 255,27, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Smidtje Holding B.V., Smidtje Beheer B.V. en Rederij 't Smidtje B.V., het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
1071-1072
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3 202202033/1/A3 202202115/1/A3
202201765/1/A3 202202034/1/A3 202202139/1/A3
202201766/1/A3 202202035/1/A3 202202151/1/A3
202201777/1/A3 202202037/1/A3 202202152/1/A3
202201778/1/A3 202202039/1/A3 202202153/1/A3
202201779/1/A3 202202042/1/A3 202202160/1/A3
202201780/1/A3 202202045/1/A3 202202163/1/A3
202201781/1/A3 202202046/1/A3 202202180/1/A3
202201783/1/A3 202202049/1/A3 202202181/1/A3
202201785/1/A3 202202050/1/A3 202202182/1/A3
202201786/1/A3 202202053/1/A3 202202200/1/A3
202201788/1/A3 202202075/1/A3 202202201/1/A3
202201801/1/A3 202202076/1/A3 202202233/1/A3
202201829/1/A3 202202077/1/A3
202201834/1/A3 202202078/1/A3
202201937/1/A3 202202079/1/A3
202201941/1/A3 202202091/1/A3
202202019/1/A3 202202112/1/A3
202202031/1/A3 202202114/1/A3