ECLI:NL:RVS:2024:4054

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
202300536/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom wegens exploitatie van een seksinrichting zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn een last onder dwangsom heeft opgelegd wegens het zonder vergunning exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf. De last onder dwangsom werd opgelegd op 11 november 2020, na een rapportage van de politie van 8 juli 2020, waarin werd vastgesteld dat op 23 mei 2020 een minderjarige vrouw zich had gemeld bij de politie en aangaf dat zij als prostituee werkzaam was in een woning in Apeldoorn, die door [appellant] voor prostitutie-doeleinden beschikbaar was gesteld. De rapportage vermeldde ook dat er meerdere prostituees aanwezig waren en dat er geen vergunning was voor de exploitatie van de seksinrichting.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld door de last onder dwangsom op te leggen, en dat de rapportage voldoende bewijs bood voor de overtreding van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Apeldoorn. [appellant] voerde in hoger beroep aan dat de rapportage onvoldoende grondslag bood voor de conclusie dat er een seksinrichting werd geëxploiteerd, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarbij het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202300536/1/A3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 december 2022 in zaak nr. 21/4468 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2020 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder vergunning exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf.
Bij besluit van 23 augustus 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank voor zover van belang het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Aziz, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Uit de rapportage bestuurlijk toezicht van de politie van 8 juli 2020 (hierna: de rapportage) blijkt dat op 23 mei 2020 een minderjarige vrouw van 17 jaar oud zich bij de politie heeft gemeld. Zij vertelde dat zij, samen met een andere vrouw, als prostituee werkzaam was in een woning aan de [locatie] in Apeldoorn en dat deze woning voor prostitutie-doeleinden beschikbaar was gesteld door [appellant], aldus de rapportage.
2. De rapportage vermeldt verder dat de politie-eenheid Oost-Nederland op 24 mei 2020 onderzoek heeft gedaan op dat adres naar de exploitatie van een seksinrichting zonder vergunning. In de rapportage is vastgesteld dat er meerdere prostituees in de woning aanwezig waren, er geadverteerd wordt voor prostitutie, er derden betrokken zijn bij de activiteiten, de prostituees geen huurders of eigenaars zijn van de woning en niet op het adres waar ze werken staan ingeschreven. Verder is in de rapportage opgenomen dat is geconstateerd dat in de woning sprake was van slechte hygiëne, doordat in de afvalbak in de doucheruimte ten minste tien gebruikte condooms zijn aangetroffen. Ten slotte is geconstateerd dat geen vergunning aanwezig is voor het exploiteren van een seksinrichting of escortbedrijf.
3. Het college heeft naar aanleiding van de rapportage een last onder dwangsom aan [appellant] opgelegd om herhaling van het exploiteren van een seksinrichting zonder vergunning te voorkomen. De dwangsom bedraagt € 1.500,- per overtreding met een maximum van € 4.500,-. In bezwaar heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie, de last onder dwangsom gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Apeldoorn (hierna: APV) heeft overtreden. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het college bij het opleggen van de last onder dwangsom uit mocht gaan van de bevindingen zoals omschreven in de rapportage waaruit blijkt dat in de woning bedrijfsmatig een seksinrichting werd geëxploiteerd. De bestuurlijke rapportage betreft een rapportage op basis van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Wat [appellant] heeft aangevoerd, wekt volgens de rechtbank geen twijfel ten aanzien van de betrouwbaarheid van de in de bestuurlijke rapportage vastgelegde bevindingen.
Nu vaststaat dat [appellant] artikel 3:4, eerste lid, van de APV heeft overtreden, was het college bevoegd om handhavend op te treden en [appellant] een last onder dwangsom op te leggen. Niet gesteld of gebleken is dat zicht bestaat op legalisatie of dat handhavend optreden onevenredig is, zodat het college niet hoefde af te zien van handhavend optreden, aldus de rechtbank.
Juridisch kader
5. Artikel 3:4, eerste lid, van de APV, luidt: "Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan."
Hoger beroep
6. [ appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij artikel 3:4, eerste lid, van de APV heeft overtreden. Hiertoe voert [appellant] aan dat de rapportage onvoldoende grondslag biedt voor de conclusie dat in de woning een seksinrichting of escortbedrijf werd geëxploiteerd. De rapportage is te summier en er staat niet duidelijk in vermeld op welke locatie de prostituees hun diensten hebben aangeboden. Voorts is er ten onrechte door de politie in de rapportage opgetekend dat er meerdere prostituees in de woning wonen en werken. Daarom mocht het college volgens hem niet aannemen dat de diensten werden aangeboden vanuit de woning aan de [locatie]. Verder betwist [appellant] dat er sprake zou zijn van slechte hygiëne. In dit verband wijst hij erop dat de condooms in een prullenbak zijn aangetroffen en niet daarbuiten.
Beoordeling van het hoger beroep
7. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn (zo goed als) een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.3 opgenomen overwegingen, die hierboven onder 4 verkort zijn weergegeven, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd, voor zover aangevallen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
818-1121