202300434/1/R2.
Datum uitspraak: 26 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op de hoger beroepen van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Maastricht,
[appellant C] en [appellant D], wonend in Maastricht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 december 2022 in zaak nr. 20/3561 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Openbare zitting gehouden op 26 september 2024 om 15:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. D.L. Bolleboom
Verschenen:
[appellant A] en [appellant B], vergezeld door ir. J.W.K. van Wagtendonk, bijgestaan door mr. M. van Hoorne;
[appellant C];
Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, vertegenwoordigd door mr. C.M.J.J. Erdkamp;
Bij besluit van 30 april 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het woonhuis op het perceel [locatie] in Maastricht (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 november 2020 heeft het college het door [appellant C] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de omgevingsvergunning voor zover verleend voor het realiseren van een dakterras met balustrade alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 9 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard
Tegen deze uitspraak richt zich het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B].
[appellant C] en [appellant D] en het college hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
[appellant C] en [appellant D] hebben daarnaast voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant A] en [appellant B]n hebben een zienswijze ingediend op het incidenteel hoger beroep.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
De redenen hiervoor zijn als volgt:
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold voor 1 januari 2024 van toepassing.
2. Het geschil spitst zich toe op de toepasselijkheid van het overgangsrecht met betrekking tot het gebruik van een dakterras op het perceel. Dit overgangsrecht is geregeld in artikel 34.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Maastricht Zuidwest" (hierna: het bestemmingsplan).
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant A] en [appellant B]n geen geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht toekomt. Bovendien heeft zij geoordeeld dat ook als dat wel zo zou zijn, dit niet met zich meebrengt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van de van het dakterras deel uitmakende balustrade kon worden verleend. Het gebruiksovergangsrecht is daarvoor niet relevant. Zij is daarom, na de constatering dat [appellant A] en [appellant B]n de nadere inhoudelijke motivering van het college, die er in de kern op neerkomt dat het college de vergunning niet wenst te verlenen omdat het dakterras tot nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu van omwonenden leidt, niet hebben bestreden, tot het oordeel gekomen dat het college de omgevingsvergunning voor het dakterras met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, heeft kunnen weigeren.
4. Daargelaten het oordeel van de rechtbank over de toepasselijkheid van het gebruiksovergangsrecht, is laatstgenoemd oordeel, te weten dat een geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht niet met zich brengt dat de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen van het dakterras moest worden verleend, terecht.
De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1867) terecht geoordeeld dat het overgangsrecht niet meebrengt dat ten behoeve van door overgangsrecht beschermd gebruik ook gebouwd mag worden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraak van 23 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY6778) is een dakterras een bouwwerk. Verder is van belang dat de inhoudelijke motivering van het besluit om de gevraagde omgevingsvergunning voor het dakterras te weigeren, afgezien van het beroep op het gebruiksovergangsrecht, niet is bestreden.
Gelet op het voorgaande behoeft het hoger beroep, gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de toepasselijkheid van het gebruiksovergangsrecht, geen bespreking.
5. Gelet op deze uitkomst, komt de Afdeling aan bespreking van het voorwaardelijk ingestelde incidenteel hoger beroep van [appellant C] en [appellant D] niet toe.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bolleboom
griffier
641