ECLI:NL:RVS:2024:4021

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
202300600/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een omgevingsvergunning voor een wegrestaurant na 25 jaar inactiviteit

In deze zaak heeft de Raad van State op 26 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en een appellant tegen de intrekking van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen. De omgevingsvergunning, verleend op 25 juli 1995 voor de verbouwing en uitbreiding van het wegrestaurant met motel-accommodatie aan de Rijksweg A58, was na meer dan 25 jaar nog niet in gebruik genomen. Het college heeft op 12 mei 2021 besloten deze vergunning in te trekken, wat door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2022 werd bevestigd. De appellanten stelden dat de rechtbank onvoldoende had getoetst aan het evenredigheidscriterium en dat het besluit in strijd met het recht was.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college bevoegd was om de vergunning in te trekken op basis van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo. De bestuursrechter moet bij de beoordeling van de intrekking van een omgevingsvergunning alle betrokken belangen afwegen. In dit geval was het niet in geschil dat er gedurende 25 jaar geen uitvoering was gegeven aan de vergunning, wat de intrekking rechtvaardigde. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het college een zwaar belang had mogen hechten aan het feit dat de vergunning niet voldeed aan de actuele technische eisen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. Het hoger beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

202300600/1/R2.
Datum uitspraak: 26 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en [appellant], gevestigd in Gilze,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 16 december 2022 in zaak nr. 21/5478 in het geding tussen:
Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en [appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen.
Openbare zitting gehouden op 26 september 2024 om 14:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. D.L. Bolleboom
Verschenen:
Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. L. Prinsen, advocaat in Breda;
Het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen, vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Nouws-Vermeeren.
Bij besluit van 12 mei 2021 heeft het college besloten de op 25 juli 1995 aan de toenmalig directeur van wegrestaurant "Gilze" verleende bouwvergunning met nummer B1995/146, voor het verbouwen en uitbreiden van het wegrestaurant met motel-accommodatie aan de Rijksweg A58 in Gilze, in te trekken.
Bij besluit van 2 november 2021 heeft het college het door Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. (hierna: het wegrestaurant) en [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2022 heeft de rechtbank het door het wegrestaurant en [appellant] tegen het besluit van 2 november 2021 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen deze uitspraak.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
De redenen hiervoor zijn als volgt:
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2.       De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de beslissing over intrekking van een omgevingsvergunning in overeenstemming is met het recht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moeten bij de beslissing over intrekking van een omgevingsvergunning alle betrokken belangen worden meegenomen en tegen elkaar afgewogen. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraken van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641, en 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1215. Tot die belangen behoren naast de door het bestuursorgaan gestelde belangen, ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. Daarbij wordt meegewogen of het niet tijdig gebruikmaken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. Bij de beoordeling of het intrekkingsbesluit in overeenstemming is met het recht, kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het intrekkingsbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het intrekkingsbesluit te dienen doelen.
3.       Niet in geschil is dat na het onherroepelijk worden van de op 25 juli 1995 aan de toenmalig directeur van wegrestaurant "Gilze" verleende omgevingsvergunning, aan die vergunning ten tijde van de intrekking ervan, al ruim 25 jaar geen uitvoering was gegeven.
De rechtbank heeft reeds daarom terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo, in te trekken.
Het betoog van het wegrestaurant en [appellant] dat de rechtbank onvoldoende intensief aan het evenredigheidscriterium heeft getoetst en dat zij mede daardoor heeft miskend dat het besluit in strijd is met het recht, slaagt niet.
Bij de beoordeling of het intrekkingsbesluit evenredig is, heeft de rechtbank terecht het college gevolgd in het standpunt dat het wegrestaurant en [appellant] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de vergunning uit 1995 alsnog binnen korte termijn zouden benutten. Daartoe is onvoldoende dat zij in november 2020 een gesprek met het college over de vergunning hebben geïnitieerd.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het college er een zwaar belang aan heeft mogen hechten dat de vergunning niet voldoet aan de actuele technische eisen. Daarom, en ook omdat de in 1995 verleende vergunning niet meer aansluit op de inmiddels gewijzigde bestaande situatie, heeft het college het onwenselijk mogen achten dat de in 1995 verleende vergunning gelding zou behouden.
Het betoog dat het besluit niet noodzakelijk is, omdat had kunnen worden volstaan met een minder belastende maatregel, namelijk het slechts gedeeltelijk intrekken van de vergunning, waarbij het realiseren van de motelkamers mogelijk was gebleven, wordt ook niet gevolgd. Het college behoefde daaraan geen medewerking te verlenen.
De rechtbank heeft eveneens terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit onvoldoende evenwichtig is. Hoewel de Afdeling begrijpt dat het belang van het wegrestaurant en [appellant] aanzienlijk is, heeft het college een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang dat geen ernstig gedateerde omgevingsvergunning in stand blijft, die niet meer voldoet aan de (technische) eisen van deze tijd. De rechtbank heeft daarbij, anders dan het wegrestaurant en [appellant] betogen, ook in aanmerking mogen nemen dat zijzelf, door meer dan 25 jaar geen gebruik te maken van de vergunning, kunnen worden geacht het risico te hebben aanvaard dat de vergunning zou worden ingetrokken.
4.       De rechtbank is dus terecht tot de conclusie gekomen dat het college de omgevingsvergunning heeft mogen intrekken.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bolleboom
griffier
641