ECLI:NL:RVS:2024:3982

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
202202031/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging exploitatievergunningen voor passagiersvervoer in Amsterdam

Op 2 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van Stromma Holland Holding B.V., Stromma Nederland B.V. (voorheen: Canal Company B.V.), Canal Bus B.V., Canal Rondvaart B.V. en een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022. De zaak betreft de wijziging van exploitatievergunningen voor passagiersvervoer van onbepaalde naar bepaalde tijd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. In totaal zijn er 47 besluiten genomen op 4 juni 2020, waarbij de vergunningen voor 47 vaartuigen zijn gewijzigd. De reders hebben bezwaar gemaakt tegen deze wijziging en zijn in beroep gegaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna de reders hoger beroep hebben ingesteld. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 5 juni 2024, waar de reders en het college vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De Afdeling heeft geoordeeld dat een deel van de algemene gronden van de reders slaagt, wat leidt tot de herroeping van de wijzigingsbesluiten. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 is alsnog gegrond verklaard. De eerder verleende exploitatievergunningen zijn hersteld, en het college is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de reders.

Uitspraak

202202031/1/A3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stromma Holland Holding B.V., Stromma Nederland B.V. (voorheen: Canal Company B.V.), Canal Bus B.V., Canal Rondvaart B.V. en [appellante] (hierna ook: de reders), allen gevestigd in Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1701 in het geding tussen:
de reders
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij 47 besluiten van 4 juni 2020 heeft het college de eerder voor onbepaalde tijd aan de reders verleende exploitatievergunningen voor passagiersvervoer voor 47 vaartuigen ambtshalve gewijzigd in vergunningen voor bepaalde tijd (hierna ook: de wijzigingsbesluiten).
Bij vier afzonderlijke besluiten van 4 juni 2020 heeft het college op verzoek van de reders de einddata van een aantal exploitatievergunningen gewisseld (hierna: de wisselbesluiten).
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft het college het door de reders tegen de wijzigingsbesluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het tegen de wisselbesluiten gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het bezwaar, voor zover het zich richt tegen jegens andere reders genomen wijzigingsbesluiten, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij vier besluiten van 23 februari 2021 heeft het college de einddata van een aantal exploitatievergunningen gewisseld.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door de reders tegen het besluit van 10 februari 2021 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de reders hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De reders en het college hebben nadere stukken ingediend.
Bij 34 besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddata van de exploitatievergunningen die zouden aflopen op 1 maart 2026, 1 maart 2028 of 1 maart 2030 verlengd tot 1 maart 2028, 1 maart 2030 of 1 maart 2032.
De reders hebben gronden ingediend tegen de besluiten van 22 april 2024.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar de reders, vertegenwoordigd door mr. E. Dans en mr. D.R. Pinxter, beiden advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, allen advocaten in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Bij 24 wijzigingsbesluiten heeft het college bepaald dat de aan Canal Company (thans: Stromma Nederland) verleende exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen aflopen op de hierna genoemde data:
1 maart 2024: F. van Dongen, Hendrick de Keyser, J.F. Staal, J.H. Mulder en P. Vingboons;
1 maart 2026: Amstel, E. van Eijk en H.P. Berlage;
1 maart 2028: André Hazes, Corneille, Daniel Stalpaert, Ferdinand Bol, H. Hertzberger, Jacob van Ruysdael, Josephine, Mondriaan, Oboot en Rembrandt;
1 maart 2030: Breitner, Dr. Albert Heijn, J. Coenen, Jeroen Krabbé, Judith Leyster en M. de Klerk.
2.       Bij 5 wijzigingsbesluiten heeft het college bepaald dat de aan Canal Bus verleende exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen aflopen op de hierna genoemde data:
1 maart 2026: P.J.H. Cuypers;
1 maart 2028: M.C. Escher en Van Gogh;
1 maart 2030: Albert Cuyp en J. Vermeer.
3.       Bij 12 wijzigingsbesluiten heeft het college bepaald dat de aan Canal Rondvaart verleende exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen aflopen op de hierna genoemde data:
1 maart 2024: Aert van Nes en Pieter Heijn I;
1 maart 2026: Abel Tasman, Anton Dreesman, Henry Hudson, Horatio Nelson, Ir. Frits Fentener van Vlissingen, Jan van Riebeeck, Michiel de Ruyter en Olivier van Noort;
1 maart 2028: Pieter Heijn II en Pieter Heijn III.
4.       Bij 6 wijzigingsbesluiten heeft het college bepaald dat de aan [appellante] verleende exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen aflopen op 1 maart 2024: Charles Gounod, Dr. Albert Schweitzer,
Franz Lehar, Johan Strauss, Ludwig von Beethoven en W.A. Mozart.
5.       Bij de wisselbesluiten, zoals gewijzigd bij de besluiten van 23 februari 2021, heeft het college de einddata van de exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen als volgt gewisseld:
1 maart 2024: Amstel, Abel Tasman, Henry Hudson, Horatio Nelson en Jan van Riebeeck;
1 maart 2026: Corneille, H. Hertzberger, M.C. Escher, Van Gogh, Franz Lehar, Ludwig von Beethoven en W.A. Mozart;
1 maart 2028: Breitner, J. Coenen, Jeroen Krabbé, Judith Leyster, M. de Klerk, Albert Cuyp, J. Vermeer en Ir. Frits Fentener van Vlissingen;
1 maart 2030: Daniel Stalpaert, Hendrick de Keyser, Jacob van Ruysdael, Anton Dreesman, Pieter Heijn I, Pieter Heijn II en Pieter Heijn III.
6.       Bij de besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddatum van 34 exploitatievergunningen die zouden verlopen op 1 maart 2026, 1 maart 2028 of 1 maart 2030 verlengd tot 1 maart 2028, 1 maart 2030 of 1 maart 2032.
7.       Stromma Nederland, Canal Bus, Canal Rondvaart en [appellante] zijn vier van de reders die een bestuursrechtelijke procedure zijn begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor passagiersvervoer van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling waren hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen. Bij uitspraak van 25 september 2024 in zaak nr. 202202112/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:3732) is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak.
8.       Dit betekent dat de Afdeling niet meer toekomt aan de beoordeling van de individuele gronden van de reders, voor zover zij die hebben aangevoerd.
9.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij de besluiten van 23 februari 2021, te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
10.     De besluiten van 22 april 2024 worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Nu met de herroeping van de besluiten van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij de besluiten van 23 februari 2021, aan deze besluiten de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling deze besluiten eveneens vernietigen.
11.     Dit betekent dat de eerder aan de reders verleende exploitatievergunningen weer gelden.
12.     Het college moet de proceskosten van de reders voor het beroep en hoger beroep vergoeden. Deze bestaan uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Gelet op de omvang en complexiteit van de zaak bestaat aanleiding met betrekking tot deze kosten een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1701;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 februari 2021, kenmerk DJ. 20.001329.001, 0011367.001, 011360.001, 011367.001 en 011329.001;
V.       herroept de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij de besluiten van 23 februari 2021, kenmerken WN2019-006259, WN2019-006260, WN2019-006261, WN2019-006265, WN2019-006266, WN2019-006267, WN2019-006385, WN2019-006387, WN2019-006388, WN2019-006389, WN2019-006390, WN2019-006392, WN2019-006394, WN2019-006395, WN2019-006397, WN2019-006401, WN2019-006403, WN2019-006405, WN2019-006407, WN2019-006408, WN2019-006409, WN2019-006412, WN2019-006413, WN2019-006417, WN2019-006431, WN2019-006432, WN2019-006434, WN2019-006437, WN2019-006603, WN2019-006608, WN2019-006416, WN2019-006435, WN2019-006615, WN2019-006618, WN2019-006622, WN2019-006625, WN2019-006626, WN2019-006637, WN2019-006648, WN2019-006649, WN2019-006662, WN2019-006664, WN2019-006665, WN2019-006667, WN2019-006668, WN2019-006678 en WN2019-007923;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.     vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 april 2024, kenmerken NT2024-001002, NT2024-001008, NT2024-001097, NT2024-001023, NT2024-001028, NT2024-001049, NT2024-001068, NT2024-001073, NT2024-001082, NT2024-001103, NT2024-001111, NT2024-001112, NT2024-001119, NT2024-001131, NT2024-001139, NT2024-001145, NT2024-001148, NT2024-001149, NT2024-001167, NT2024-001168, NT2024-001169, NT2024-001129, NT2024-001132, NT2024-001176, NT2024-001180, NT2024-001194, NT2024-001197, NT2024-001203, NT2024-001212, NT2024-001213, NT2024-001214, NT2024-001234, NT2024-001275 en NT2024-001279;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Stromma Holland Holding B.V., Stromma Nederland B.V. (voorheen: Canal Company B.V.), Canal Bus B.V., Canal Rondvaart B.V. en [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 9.187,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Stromma Holland Holding B.V., Stromma Nederland B.V. (voorheen: Canal Company B.V.), Canal Bus B.V., Canal Rondvaart B.V. en [appellante] het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
611
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3     202202033/1/A3     202202115/1/A3
202201765/1/A3     202202034/1/A3     202202139/1/A3
202201766/1/A3    202202035/1/A3    202202151/1/A3
202201777/1/A3    202202037/1/A3    202202152/1/A3
202201778/1/A3    202202039/1/A3    202202153/1/A3
202201779/1/A3    202202042/1/A3    202202160/1/A3
202201780/1/A3    202202045/1/A3    202202163/1/A3
202201781/1/A3    202202046/1/A3    202202180/1/A3
202201783/1/A3    202202049/1/A3    202202181/1/A3
202201785/1/A3    202202050/1/A3    202202182/1/A3
202201786/1/A3    202202053/1/A3    202202200/1/A3
202201788/1/A3     202202075/1/A3    202202201/1/A3
202201801/1/A3    202202076/1/A3    202202233/1/A3
202201829/1/A3    202202077/1/A3
202201834/1/A3    202202078/1/A3
202201937/1/A3    202202079/1/A3
202201941/1/A3    202202091/1/A3
202202019/1/A3    202202112/1/A3
202202031/1/A3    202202114/1/A3