ECLI:NL:RVS:2024:3980

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
202202050/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging exploitatievergunningen voor passagiersvervoer in Amsterdam

Op 2 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellante A], [appellante B], [appellante C] en [appellant D] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022. De zaak betreft de wijziging van exploitatievergunningen voor passagiersvervoer in Amsterdam, waarbij het college van burgemeester en wethouders op 4 juni 2020 de eerder voor onbepaalde tijd verleende vergunningen voor 31 vaartuigen heeft gewijzigd in vergunningen voor bepaalde tijd. De reders, waaronder [appellante B] en [appellante C], hebben hiertegen bezwaar gemaakt en zijn in beroep gegaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna de reders hoger beroep hebben ingesteld. Tijdens de behandeling van de zaak op 5 juni 2024 zijn de reders vertegenwoordigd door hun advocaten, terwijl het college werd vertegenwoordigd door advocaten uit Den Haag. De Afdeling heeft vastgesteld dat er veel nagenoeg gelijkluidende gronden zijn ingediend in 51 aanhangige zaken. In een eerdere uitspraak op 25 september 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat leidt tot de herroeping van de wijzigingsbesluiten. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van het college van 4 juni 2020 herroepen. Tevens zijn de besluiten van 22 april 2024 vernietigd, waardoor de eerder verleende exploitatievergunningen weer van kracht zijn. Het college is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de reders.

Uitspraak

202202050/1/A3.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A], [appellante B], [appellante C], alle gevestigd in Amsterdam, en [appellant D], wonend in Amsterdam,
appellanten (hierna ook: de reders),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1699 in het geding tussen:
de reders
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij 31 besluiten van 4 juni 2020 heeft het college de eerder voor onbepaalde tijd aan de reders verleende exploitatievergunningen voor passagiersvervoer voor 31 vaartuigen ambtshalve gewijzigd in vergunningen voor bepaalde tijd (hierna ook: de wijzigingsbesluiten).
Bij twee afzonderlijke besluiten van 4 juni 2020 heeft het college op verzoek van de reders de einddata van een aantal exploitatievergunningen gewisseld (hierna: de wisselbesluiten).
Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft het college een van de twee wisselbesluiten ingetrokken en de einddata van een aantal exploitatievergunningen opnieuw gewisseld.
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft het college het door de reders tegen de wijzigingsbesluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het tegen het ingetrokken wisselbesluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het tegen de het andere wisselbesluit en het besluit van 22 oktober 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bezwaar, voor zover het zich richt tegen jegens andere reders genomen wijzigingsbesluiten, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door de reders daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de reders hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De reders en het college hebben nadere stukken ingediend.
Bij 22 besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddata van de exploitatievergunningen die zouden aflopen op 1 maart 2026, 1 maart 2028 of 1 maart 2030 verlengd tot 1 maart 2028, 1 maart 2030 of 1 maart 2032.
De reders hebben gronden ingediend tegen de besluiten van 22 april 2024.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar de reders, vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt en mr. P. Jansen, beiden advocaat in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, allen advocaten in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Bij 22 wijzigingsbesluiten heeft het college bepaald dat de aan [appellante B] verleende exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen aflopen op de hierna genoemde data:
1 maart 2024: Picollo;
1 maart 2026: Folke Bernadotte, Frans Hals, Jan Steen, Koningin Juliana, Koningin Maxima, Prins Johan Friso en Prinses Margriet;
1 maart 2028: Albert Pieter, Frederik Albert Pieter, Gerarda Johanna, Koningin Fabiola, President J.F. Kennedy, Prins Constantijn, Prinses Beatrix, Prinses Catharina Amalia en Prinses Christina;
1 maart 2030: Albert, Koning Willem Alexander, Pieter, Prins Bernard en Prinses Irene.
2.       Bij 9 wijzigingsbesluiten heeft het college bepaald dat de aan [appellante C] verleende exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen aflopen op de hierna genoemde data:
1 maart 2024: Hilda IV, Koningin Emma, Koningin Wilhelmina, Nelson Mandela, Pax, Prins Hendrik, Prins Willem van Oranje en Prinses Alexia;
1 maart 2030: Prinses Ariane.
3.       Bij de wisselbesluiten, zoals voor [appellante B] gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 2020, heeft het college de einddata van de exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen als volgt gewisseld:
1 maart 2024: Albert, Frederik Albert Pieter, Gerarda Johanna, Pieter en Prins Constantijn;
1 maart 2026: Koning Willem Alexander, Koningin Fabiola, Prinses Christina, Prinses Alexia en Prinses Ariane;
1 maart 2028: Folke Bernadotte, Jan Steen, Koningin Juliana, Prinses Margriet, Hilde IV, Nelson Mandela en Prins Willem van Oranje;
1 maart 2030: Albert Pieter, President J.F. Kennedy, Prins Johan Friso en Pax.
4.       Bij de besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddatum van 22 exploitatievergunningen die zouden verlopen op 1 maart 2026, 1 maart 2028 of 1 maart 2030 verlengd tot 1 maart 2028, 1 maart 2030 of 1 maart 2032.
5.       [appellante B] en [appellante C] zijn twee van de reders die een bestuursrechtelijke procedure zijn begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor passagiersvervoer van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling waren hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen. Bij uitspraak van 25 september 2024 in zaak nr. 202202112/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:3732) is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak.
6.       Dit betekent dat de Afdeling niet meer toekomt aan de beoordeling van de individuele gronden van de reders, voor zover zij die hebben aangevoerd.
7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 2020, te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8.       De besluiten van 22 april 2024 worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Nu met de herroeping van de besluiten van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 2020, aan deze besluiten de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling deze besluiten eveneens vernietigen.
9.       Dit betekent dat de eerder aan de reders verleende exploitatievergunningen weer gelden.
10.     Het college moet de proceskosten van de reders voor het beroep en hoger beroep vergoeden. Deze bestaan uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Gelet op de omvang en complexiteit van de zaak bestaat aanleiding met betrekking tot deze kosten een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1699;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 februari 2021, kenmerk DJ.20.011185.001, 11210.001, 011185.001, 011120.001 en 011247.001;
V.       herroept de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij het besluit van 22 oktober 2020, kenmerken WN2019-006331, WN2019-006332, WN2019-006333, WN2019-006334, WN2019-006335, WN2019-006336, WN2019-006337, WN2019-006338, WN2019-006339, WN2019-006340, WN2019-006341, WN2019-006342, WN2019-006344, WN2019-006346, WN2019-006347, WN2019-006349, WN2019-006350, WN2019-006351, WN2019-006352, WN2019-006353, WN2019-006440, WN2019-006441, WN2019-006442, WN2019-006443, WN2019-006444, WN2019-006445, WN2019-006449, WN2019-006450, WN2019-006451, WN2019-007913 en WN2019-007914;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.     vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 april 2024, kenmerken NT2024-001009, NT2024-001100, NT2024-001101, NT2024-001123, NT2024-001141, NT2024-001152, NT2024-001153, NT2024-001154, NT2024-001155, NT2024-001188, NT2024-001209, NT2024-001218, NT2024-001219, NT2024-001220, NT2024-001221, NT2024-001222, NT2024-001223, NT2024-001224, NT2024-001225, NT2024-001226, NT2024-001227 en NT2024-001228;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellante A], [appellante B], [appellante C] en [appellant D], in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 11.156,25, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellante A], [appellante B], [appellante C] en [appellant D] het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
611
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3     202202033/1/A3     202202115/1/A3
202201765/1/A3     202202034/1/A3     202202139/1/A3
202201766/1/A3    202202035/1/A3    202202151/1/A3
202201777/1/A3    202202037/1/A3    202202152/1/A3
202201778/1/A3    202202039/1/A3    202202153/1/A3
202201779/1/A3    202202042/1/A3    202202160/1/A3
202201780/1/A3    202202045/1/A3    202202163/1/A3
202201781/1/A3    202202046/1/A3    202202180/1/A3
202201783/1/A3    202202049/1/A3    202202181/1/A3
202201785/1/A3    202202050/1/A3    202202182/1/A3
202201786/1/A3    202202053/1/A3    202202200/1/A3
202201788/1/A3     202202075/1/A3    202202201/1/A3
202201801/1/A3    202202076/1/A3    202202233/1/A3
202201829/1/A3    202202077/1/A3
202201834/1/A3    202202078/1/A3
202201937/1/A3    202202079/1/A3
202201941/1/A3    202202091/1/A3
202202019/1/A3    202202112/1/A3
202202031/1/A3    202202114/1/A3