202401541/1/R4.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Rijswijk,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2023 heeft het college zijn beslissing om op 10 december 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening voor de gemeente Rijswijk 2021 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 159,05, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 20 februari 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 september 2024, waaraan het college, vertegenwoordigd door A. Villaseñor Redondo, via een videoverbinding heeft deelgenomen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 10 december 2023 is aangetroffen naast een ondergrondse container ter hoogte van de [locatie] in Rijswijk. Het is niet in geschil dat [appellant] de huisvuilzak daar verkeerd heeft aangeboden door hem naast de container te zetten.
2. [appellant] is het er niet mee eens dat zij een boete van € 159,05 heeft gekregen. Zij stelt dat de container voor de zoveelste keer vol was en was in de overtuiging dat het daarom was toegestaan om de zak netjes naast de container te zetten zodat hij gewoon opgehaald kon worden. Ze licht in haar beroepschrift toe dat ze nu weet dat dat niet mag en dat ze voortaan een andere container zal zoeken. Ze meent echter dat het college daarom in dit geval had kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing en niet meteen een boete hoefde op te leggen.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Het bedrag van € 159,05 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, is geen boete maar betreft de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de huisvuilzak. Doordat [appellant] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van [appellant] te komen. De door haar gestelde omstandigheid dat de container vol was en zij niet wist dat zij haar huisvuilzak er dan niet naast mocht zetten, is geen omstandigheid op grond waarvan deze daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen. Dat de container vol was, zoals zij stelt, ontsloeg haar niet van haar verplichting om de huisvuilzak op juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Dat zij niet wist dat zij haar zak niet naast de volle container mocht zetten, komt verder voor haar eigen risico. Haar toelichting dat zij nu wel weet dat dat niet mag en het voortaan niet meer zal doen, maakt ook niet dat de in dit geval door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor haar rekening behoren te komen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval had moeten volstaan met een waarschuwing, zonder het bedrag bij haar in rekening te brengen.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
687