202401577/1/R4.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2023 heeft het college zijn beslissing om op 26 september 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 199,57, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 31 januari 2024 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door bc. U.M. Kelly, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met oud papier die op 26 september 2023 is aangetroffen naast een papierbak ter hoogte van de [locatie] in Den Haag. Het is niet in geschil dat [appellant] de doos daar verkeerd heeft aangeboden door hem naast de papierbak te zetten.
2. [appellant] vindt het niet terecht dat € 199,57 van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komt, vanwege zijn slechts beperkte aandeel in de ontstane situatie. Hij licht toe dat hij de doos met oud papier aanvankelijk om 24 september 2023 op straat had gezet om de volgende dag, de maandelijkse ophaaldag voor oud papier, te worden opgehaald. Daarbij wijst hij erop dat in het besluit van 31 januari 2024 ten onrechte staat dat de ophaaldag op 23 september was, terwijl dat volgens de afvalkalender 25 september was. Toen hij aan het einde van die dag constateerde dat de doos niet was opgehaald, heeft hij de doos naar de papierbak aan de [locatie] gebracht. Omdat de papierbak echter voor de zoveelste keer vol was, heeft hij de doos ernaast gezet, teleurgesteld door zoveel tegenwerking bij het kunnen weggooien van zijn oud papier.
Hij stelt dat hij er als inwoner van Den Haag en betaler van gemeentelijke belastingen op mag vertrouwen dat oud papier wordt opgehaald zoals dat op de afvalkalender staat. Volgens hem meet het college met twee maten door zelf te verzuimen het oud papier op te halen en vervolgens een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang op hem te verhalen. Daarbij wijst hij erop dat het ook had gekund dat hij niet had gezien dat de doos door toedoen van de ophaaldienst niet was opgehaald en dat de doos vervolgens op dezelfde plek op straat was blijven staan.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. [appellant] wijst er terecht op dat het college er in het besluit van 31 januari 2024 ten onrechte van uitgaat dat de ophaaldag voor oud papier op 23 september 2023 was en dat [appellant] de doos onjuist heeft aangeboden door hem op 24 september 2023 om 22:30 uur op straat te zetten. Aangezien de ophaaldag volgens de afvalkalender op 25 september was, heeft [appellant] de doos met oud papier toen op juiste wijze aangeboden. [appellant] stelt echter zelf dat hij de doos later, aan het einde van 25 september 2023, alsnog verkeerd heeft aangeboden door hem naast de papierbak te zetten. Dat hij aanvankelijk op 24 september 2023 de doos op juiste wijze had aangeboden, verandert niets aan de overtreding die hij de dag daarna heeft begaan door de doos naast de papierbak te zetten.
Doordat [appellant] uiteindelijk de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel horen die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De omstandigheid dat de papierbak vol was, ontsloeg [appellant] niet van zijn verplichting om het oud papier op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld bij een andere papierbak, op een ander moment bij dezelfde papierbak of op de eerstvolgende ophaaldag op straat. Deze omstandigheid maakt dan ook niet dat de door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen.
De hypothetische situatie dat [appellant] niet had gezien dat de doos niet was opgehaald en de doos op dezelfde plek op straat was blijven staan, is niet van belang omdat die situatie zich niet heeft voorgedaan. Deze procedure gaat verder ook niet over de verantwoordelijkheid van het college voor de problemen die zich voordoen bij de inzameling van oud papier.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
687