202306339/2/R1.
Datum uitspraak: 2 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Heiloo, en [appellant C] en [appellant D], wonend te Limmen, gemeente Castricum (hierna: [appellant] en anderen),
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heiloo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2023 heeft het college het uitwerkingsplan "Runxputteweg NST 34" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
[appellant] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 januari 2024, waar [appellant A] en [appellant B] zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]), als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingsrecht
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een uitwerkingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het uitwerkingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 1 juni 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Het uitwerkingsplan "Runxputteweg NST 34" maakt de bouw van twee woningen mogelijk op een nu onbebouwd perceel. Dit plan voorziet in de wens van [belanghebbende], de eigenaar van het perceel, die daar wil gaan wonen. [appellant] en anderen kunnen zich niet met dit plan verenigen. [appellant A] en [appellant B] wonen op het adres [locatie 1], dat direct grenst aan de noordzijde van het plangebied. [appellant C] en [appellant D] wonen op het adres [locatie 2], dat direct grenst aan de zuidzijde van het plangebied.
Het uitwerkingsplan en toetsingskader
4. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op artikel 19 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Zandzoom 2005" van 11 juli 2005 (hierna: het moederplan). Artikel 19 van dit moederplan bevat een uitwerkingsplicht voor gronden die in het moederplan zijn aangewezen voor "Uit te werken bestemming groene buffer (UWGB)".
5. Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, moet het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vaststellen. Bij een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht. Onder die beoordeling valt de vraag of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, als die regels daarvoor de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.
Spoedeisend belang
6. [belanghebbende] heeft ter zitting aangegeven dat hij voornemens is om zo snel mogelijk een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een inhoudelijke beoordeling bezien of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Informatieverstrekking
7. [appellant] en anderen betogen dat zij niet op de hoogte zijn gesteld van het ontwerpuitwerkingsplan. Zowel het college als [belanghebbende] hebben [appellant] en anderen niet ingelicht over het beoogde plan.
7.1. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het college niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan die afdeling. Het ontwerp van het uitwerkingsplan is ter inzage gelegd en er is aan belanghebbenden gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen. De terinzagelegging en de mogelijkheid om zienswijze in te dienen is gepubliceerd in het Gemeenteblad. Belanghebbenden hadden graag informatie gekregen over de exacte uitvoering van de woningen die met het uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt. Daartoe bestaat echter geen verplichting. Van een onzorgvuldige voorbereiding is de voorzieningenrechter in zoverre dan ook niet gebleken.
Lintbebouwing
8. [appellant] en anderen betogen dat de in het plangebied mogelijk gemaakte schakelwoningen de historische lintbebouwing zullen doorbreken. De twee beoogde hoofdgebouwen liggen volgens [appellant] en anderen te diep landinwaarts, in oostelijke richting.
8.1. De voorzieningenrechter overweegt dat de twee hoofdgebouwen weliswaar ten opzichte van de weg iets verder naar achter zullen liggen dan de omliggende hoofdgebouwen, maar niet verder landinwaarts dan de aanwezige, soms grote, bijgebouwen op omliggende percelen in het lint. In zoverre is geen sprake van afwijkende bebouwing van het perceel. Het plan maakt het daarnaast echter wel mogelijk dat er achter de voorziene hoofdgebouwen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd. De bouwhoogte van deze bijbehorende gebouwen bedraagt echter ten hoogste 3,25 meter. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde op voorhand geen aanleiding om aan te nemen dat de ligging van de beoogde bebouwing zal leiden tot een onaanvaardbare doorbreking van de historische lintbebouwing, dan wel anderszins in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor de verwachting dat de overig aangevoerde en ter zitting besproken beroepsgrond over de oriëntatie van de beoogde schuurwoningen, in de bodemprocedure zal leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
Afwatering
9. [appellant] en anderen stellen dat er voor de bouw van de twee schuurwoningen binnen het plangebied een ophoging van het perceel tot zeker één meter noodzakelijk is, ten opzichte van de omliggende percelen. Doordat de omliggende huizen lager liggen, zullen er problemen met de afwatering ontstaan, zo stellen [appellant] en anderen. Door de steeds vaker voorkomende hevige regenval ligt het achterland nu al regelmatig onder water. Bijkomende bebouwingen zullen de waterproblemen verder doen toenemen.
9.1. In het aangevoerde van [appellant] en anderen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te veronderstellen dat er problemen met de afwatering zullen ontstaan. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een watertoets heeft uitgevoerd, waarin de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn beoordeeld. Het Hoogheemraadschap heeft geen belemmeringen voor de realisering van het plan gezien.
Woon- en leefklimaat
10. [appellant] en anderen vrezen verder dat het uitwerkingsplan leidt tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat. Die aantasting zou in het bijzonder gelegen zijn in een vermindering van privacy, uitzicht en bezonning.
10.1. De voorzieningenrechter begrijpt dat de in het plangebied mogelijk gemaakte woningen invloed zullen hebben op het woongenot van [appellant] en anderen. De realisatie van de beoogde woningbouw in het plangebied zal gelet op de maximale hoogte ervan en de afstand tussen het bouwvlak en de perceelgrenzen van [appellant] en anderen, naar verwachting van de voorzieningenrechter slechts in beperkte mate leiden tot een vermindering van uitzicht, privacy en bezonning. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze vermindering ten opzichte van de huidige situatie niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening mocht achten.
Conclusie
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter in het aangevoerde geen aanleiding ziet om aan te nemen dat het uitwerkingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden.
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Deen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024
604