ECLI:NL:RVS:2024:394

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
202300148/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 1 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had eerder op 16 juni 2022 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit bezwaar werd op 5 oktober 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens op 7 oktober 2022 beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank Den Haag verklaarde op 6 januari 2023 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk.

In de uitspraak van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Daarnaast werd het besluit van de staatssecretaris van 23 augustus 2023, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van 16 juni 2022 ongegrond werd verklaard, geacht onderwerp te zijn van het geding. De Raad verwees dit beroep naar de rechtbank Den Haag om verlies van instantie te voorkomen.

De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 februari 2024.

Uitspraak

202300148/1/V2.
Datum uitspraak: 1 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 6 januari 2023 in zaak nr. NL22.20348 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 5 oktober 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De vreemdeling heeft daartegen op 7 oktober 2022 beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 december 2022 heeft de staatssecretaris het besluit van 5 oktober 2022 ingetrokken.
Bij uitspraak van 6 januari 2023 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 23 augustus 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2022 ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Het besluit van 23 augustus 2023
3.       Het besluit van 23 augustus 2023 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2022 ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft daartegen op 20 september 2023 gronden aangevoerd, waarover in eerste aanleg niet is geprocedeerd. In dit geval zal de Afdeling, om verlies van instantie te voorkomen, de beslissing op het van rechtswege ontstane beroep krachtens artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, verwijzen.
4.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verwijst het beroep tegen het besluit van 23 augustus 2023,       V-[...], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024
307-1088