ECLI:NL:RVS:2024:394
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 1 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had eerder op 16 juni 2022 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. Hiertegen maakte de vreemdeling bezwaar, maar dit bezwaar werd op 5 oktober 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens op 7 oktober 2022 beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank Den Haag verklaarde op 6 januari 2023 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk.
In de uitspraak van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Daarnaast werd het besluit van de staatssecretaris van 23 augustus 2023, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van 16 juni 2022 ongegrond werd verklaard, geacht onderwerp te zijn van het geding. De Raad verwees dit beroep naar de rechtbank Den Haag om verlies van instantie te voorkomen.
De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 februari 2024.