ECLI:NL:RVS:2024:3924
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen bewaring vreemdeling door minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 augustus 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 19 juli 2024 in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat de minister een fout had gemaakt waardoor een geplande overdracht op 24 juli 2024 niet had plaatsgevonden. Ondanks deze fout was de bewaring tot aan de opheffing daarvan per 24 juli 2024 niet onrechtmatig. De grieven van de vreemdeling werden niet gegrond bevonden, en het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. M. Soffers als lid van de enkelvoudige kamer en mr. R.H.L. Dallinga als griffier aanwezig waren.