ECLI:NL:RVS:2024:3873

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
202403065/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring administratief beroep inzake maatwerkvoorzieningen tentamens Technische Universiteit Delft

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 september 2024 uitspraak gedaan in het geding tussen [appellant] en het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het administratief beroep van [appellant] tegen een beslissing van de examencommissie van 3 oktober 2023, die deels maatwerkvoorzieningen bij tentamens had toegewezen en voor het overige had afgewezen. Het college van beroep verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op 3 april 2024, omdat [appellant] volgens hen geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling, aangezien zijn inschrijving per 1 februari 2024 was beëindigd en hij geen tentamens meer mocht afleggen. [appellant] betwistte deze beslissing en voerde aan dat het college inconsistent had gehandeld door de beslissing van 30 januari 2024 ten grondslag te leggen aan de niet-ontvankelijk verklaring, terwijl deze beslissing nog niet onherroepelijk was. De Afdeling overwoog dat [appellant] geen actueel en reëel belang had bij de beoordeling van het administratief beroep, omdat hij feitelijk niet meer in staat was om tentamens af te leggen. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202403065/1/A2.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 3 oktober 2023 heeft de examencommissie van de faculteit Techniek, Bestuur en Management (hierna: de examencommissie) het verzoek van [appellant] om maatwerkvoorzieningen bij het afleggen van tentamens deels toegewezen en voor het overige afgewezen.
Bij beslissing van 3 april 2024 heeft het college het hiertegen door [appellant] ingestelde administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M.M. Meijer, advocaat te Bleiswijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het college heeft aan de beslissing van 3 april 2024 ten grondslag gelegd dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het administratief beroep. Bij beslissing van 30 januari 2024 heeft het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft (hierna: het CvB) de inschrijving van [appellant] met ingang van 1 februari 2024 beëindigd en hem de toegang tot de voorzieningen van de universiteit ontzegd. Volgens het college betekent dit dat hij geen tentamens meer mag afleggen en dat hij het met het administratief beroep beoogde doel - tentamens afleggen met de gevraagde maatwerkvoorzieningen - niet meer kan bereiken.
2.       [appellant] is het niet eens met deze beslissing. Hij betoogt dat het college, door het administratief beroep onder verwijzing naar de beslissing van 30 januari 2024 niet-ontvankelijk te verklaren, inconsistent heeft gehandeld, omdat die beslissing in andere geschillen niet in de weg heeft gestaan aan een inhoudelijke beoordeling. Verder benadrukt hij dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van 30 januari 2024. Omdat die beslissing nog niet onherroepelijk is, had het college deze niet ten grondslag mogen leggen aan de beslissing van 3 april 2024. Zolang een procedure over die beslissing loopt, blijft een belang blijft bestaan bij een inhoudelijke beoordeling, aldus [appellant].
2.1.    Het college is slechts gehouden om over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingesteld administratief beroep tegen een beslissing als bedoeld in artikel 7.64, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, indien de indiener daarbij procesbelang heeft. Procesbelang is het belang dat de indiener heeft bij de uitkomst van de procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de indiener voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. Het moet gaan om een actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het administratief beroep. In beginsel heeft degene die opkomt tegen een beslissing belang bij een beoordeling van zijn administratief beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
2.2.    Dat [appellant] een rechtsmiddel tegen de beslissing van 30 januari 2024 heeft aangewend, brengt niet met zich, gelet op artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dat de werking van die beslissing is opgeschort. De in die bepaling bedoelde uitzondering doet zich hier niet voor. Verder heeft [appellant] geen verzoek als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb ingediend, zodat zich ook niet de situatie voordoet dat de voorzieningenrechter van de Afdeling, bij wijze van voorlopige voorziening, die beslissing heeft geschorst. Dat betekent dat het college die beslissing heeft mogen betrekken bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het administratief beroep. Daarvoor is, anders dan [appellant] meent, in dit geval niet vereist dat die beslissing in rechte onaantastbaar is.
Als gevolg van de beslissing van 30 januari 2024 bevindt [appellant] zich feitelijk in de positie dat hij geen tentamens meer mag afleggen. Daardoor kan hij niet het doel bereiken wat hem voor ogen staat en mocht het college op 3 april 2024 het standpunt innemen dat hij op dat moment geen actueel en reëel belang had bij een inhoudelijke beoordeling van de beslissing van de examencommissie van 3 oktober 2023. Dat in andere procedures na de beslissing van 30 januari 2024 een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden, brengt niet met zich dat het college gehouden was om daar in dit geval eveneens toe over te gaan.
Het betoog slaagt niet.
2.3.    Voor het geval de beslissing van 30 januari 2024 in de toekomst wordt herroepen en [appellant] weer tentamens mag afleggen, kan [appellant], desgewenst, opnieuw een verzoek om maatwerkvoorzieningen bij het afleggen van tentamens indienen.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
452-1043