ECLI:NL:RVS:2024:3854

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
202201829/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging exploitatievergunningen voor passagiersvervoer in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022, waarin het beroep tegen de wijziging van exploitatievergunningen voor passagiersvervoer door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond werd verklaard. De wijziging vond plaats bij vijf besluiten op 4 juni 2020, waarbij de exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd werden omgezet naar vergunningen voor bepaalde tijd. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen deze wijziging op 29 december 2020 ongegrond. De exploitatievergunningen voor de vaartuigen Apollo, Blue Ocean, Johnny Kraaijkamp, Radius en Shipdock hebben verschillende einddata, variërend van 1 maart 2024 tot 1 maart 2030. Op 22 april 2024 heeft het college besloten om de einddata van enkele vergunningen met twee jaar te verlengen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij schade heeft geleden door de wijziging van de vergunningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juni 2024, samen met 50 andere vergelijkbare zaken. De Afdeling oordeelt dat [appellant] belang heeft bij een inhoudelijk oordeel, ondanks de verkoop van twee vaartuigen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de wijzigingsbesluiten van 4 juni 2020 herroepen moeten worden, en heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De besluiten van 22 april 2024 worden eveneens vernietigd, en het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

202201829/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam, handelend onder de naam [bootverhuur],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/780 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij vijf besluiten van 4 juni 2020 heeft het college de exploitatievergunningen voor passagiersvervoer van [appellant] gewijzigd in exploitatievergunningen voor bepaalde tijd (hierna ook: het wijzigingsbesluit).
Bij besluit van 29 december 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddatum van de exploitatievergunningen die zouden verlopen op 1 maart 2026, 1 maart 2028 of 1 maart 2030 verlengd tot 1 maart 2028, 1 maart 2030 of 1 maart 2032.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen die besluiten.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Monster, rechtsbijstandverlener te Leiderdorp, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] had vijf exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd voor de vaartuigen Apollo, Blue Ocean, Johnny Kraaijkamp, Radius en Shipdock. Bij de besluiten van 4 juni 2020 heeft het college deze exploitatievergunningen gewijzigd in vergunningen voor bepaalde tijd. De exploitatievergunningen verliepen of verlopen op:
-        Apollo - 1 maart 2024;
-        Blue Ocean - 1 maart 2028;
-        Johnny Kraaijkamp - 1 maart 2030;
-        Radius - 1 maart 2026;
-        Shipdock  - 1 maart 2026.
2.       Bij besluiten van 22 april 2024 heeft het college de exploitatievergunningen voor de vaartuigen Blue Ocean, Johnny Kraaijkamp, Radius en Shipdock verlengd met twee jaar. Volgens het college is het niet mogelijk om binnen de resterende tijd een zorgvuldige uitgifteronde voor de tranche 2026 te organiseren. Het college heeft daarom besloten de geplande uitgifterondes voor nieuwe vergunningen per 1 maart 2026, 2028 en 2030 uit te stellen met twee jaar.
3.       Het college heeft in de begeleidende brief bij de besluiten van 22 april 2024 gemeld dat de vaartuigen Johnny Kraaijkamp en Radius zijn verkocht. Het college vraagt zich af of [appellant] belang heeft bij een inhoudelijk oordeel, voor zover het hoger beroep op deze twee vaartuigen betrekking heeft. [appellant] heeft bij brief van 6 september 2024 gesteld belang te hebben bij een inhoudelijk oordeel. De vaartuigen zijn weliswaar verkocht, maar de opbrengst daarvan is lager dan als de exploitatievergunningen langer geldig zouden zijn. Hij stelt aldus schade te hebben geleden als gevolg van de besluitvorming.
3.1.    De Afdeling heeft vaker overwogen dat een belang bij een inhoudelijk oordeel van het hoger beroep kan bestaan als de betrokkene stelt schade te hebben geleden en hij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij de schade daadwerkelijk en als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden. Vergelijk daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2862. De Afdeling acht het aannemelijk dat [appellant] zijn vaartuigen voor een lager bedrag heeft verkocht als gevolg van de besluiten van 4 juni 2020. [appellant] heeft dan ook belang bij een inhoudelijk oordeel over het hoger beroep.
4.       [appellant] is een van de reders die een bestuursrechtelijke procedure is begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor de passagiersvaart van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling zijn hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:3732, is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak.
5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 december 2020 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 4 juni 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6.       De besluiten van 22 april 2024 worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Nu met de herroeping van de besluiten van 4 juni 2020 aan deze besluiten de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling deze besluiten eveneens vernietigen.
7.       Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden. Deze bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde heeft in deze zaak en de zaken nrs. 202201765/1/A3, 202201766/1/A3, 202201777/1/A3, 202201778/1/A3, 202201779/1/A3, 202201780/1/A3, 202201781/1/A3, 202201783/1/A3, 202201785/1/A3, 202201786/1/A3, 202201788/1/A3, 202201834/1/A3 en 202201941/1/A3, in bezwaar, beroep en hoger beroep nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend. Ook zijn de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. Dit zijn daarom samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten voor rechtsbijstand als één zaak beschouwd, waarbij wegingsfactor 1,5 wordt toegepast omdat het er meer dan vier zijn (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht). De vergoeding moet in zoverre worden verdeeld over deze veertien appellanten.
In deze zaak en de zaken nrs. 202201765/1/A3, 202201777/1/A3, 202201779/1/A3, 202201780/1/A3, 202201781/1/A3, 202201783/1/A3, 202201785/1/A3, 202201786/1/A3, 202201788/1/A3, 202201834/1/A3, 202201941/1/A3, 202202139/1/A3 en 202202163/1/A3 heeft de gemachtigde nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend tegen de besluiten van 22 april 2024 waarbij de einddatum van de exploitatievergunningen is verlengd. Ook hiervoor geldt dat dit samenhangende zaken zijn, waarbij wegingsfactor 1,5 wordt toegepast omdat het er meer dan vier zijn. De vergoeding moet in zoverre worden verdeeld over deze veertien appellanten.
Gelet op de omvang en complexiteit van de zaken bestaat verder aanleiding met betrekking tot de proceskosten een additionele wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
De vergoeding waarop [appellant] op basis van deze berekening recht heeft, staat hierna in de beslissing.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/780;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 29 december 2020, kenmerk: DJ.20.011475.001;
V.      herroept de besluiten van 4 juni 2020, kenmerken: WN2019-006136, WN2019-006137, WN2019-006406, WN2019-007318 en WN2019-007931;
VI.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.     vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 april 2024, kenmerken: NT2024-001044, NT2024-001147, NT2024-001233 en NT2024-001250;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.265,62, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 175,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
1071
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3    202202033/1/A3    202202115/1/A3
202201765/1/A3    202202034/1/A3    202202139/1/A3
202201766/1/A3    202202035/1/A3    202202151/1/A3
202201777/1/A3    202202037/1/A3    202202152/1/A3
202201778/1/A3    202202039/1/A3    202202153/1/A3
202201779/1/A3    202202042/1/A3    202202160/1/A3
202201780/1/A3    202202045/1/A3    202202163/1/A3
202201781/1/A3    202202046/1/A3    202202180/1/A3
202201783/1/A3    202202049/1/A3    202202181/1/A3
202201785/1/A3    202202050/1/A3    202202182/1/A3
202201786/1/A3    202202053/1/A3    202202200/1/A3
202201788/1/A3    202202075/1/A3    202202201/1/A3
202201801/1/A3    202202076/1/A3    202202233/1/A3
202201829/1/A3    202202077/1/A3
202201834/1/A3    202202078/1/A3
202201937/1/A3    202202079/1/A3
202201941/1/A3    202202091/1/A3
202202019/1/A3    202202112/1/A3
202202031/1/A3    202202114/1/A3