202201801/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amsterdam, handelend onder de naam [bootverhuur],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1523 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het college de voor onbepaalde tijd aan [appellant] verleende exploitatievergunning voor passagiersvervoer voor het vaartuig YB II ambtshalve gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd, met als einddatum 1 maart 2024.
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C.R. Post, advocaat in Assen, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, allen advocaten in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is een van de reders die een bestuursrechtelijke procedure is begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor passagiersvervoer van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling waren hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen.
Bij uitspraak van vandaag in zaak nr. 202202112/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:3732) is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak. 2. Dit betekent dat de Afdeling niet meer toekomt aan de beoordeling van de individuele gronden van de reders, voor zover zij die hebben aangevoerd.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 4 juni 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. Dit betekent dat de eerder aan [appellant] verleende exploitatievergunning weer geldt.
5. Het college moet de proceskosten van [appellant] vergoeden. Deze bestaan uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Gelet op de omvang en complexiteit van de zaak bestaat aanleiding met betrekking tot deze kosten een wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1523;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 februari 2021, kenmerk DJ.20.011643.001;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 4 juni 2020, kenmerk WN2019-006085;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant], handelend onder de naam [bootverhuur], in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 10.500,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant], handelend onder de naam [bootverhuur], in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.872,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant], handelend onder de naam [bootverhuur], het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt;
X. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant], handelend onder de naam [bootverhuur], het door hem te veel betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
611
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3 202202033/1/A3 202202115/1/A3
202201765/1/A3 202202034/1/A3 202202139/1/A3
202201766/1/A3 202202035/1/A3 202202151/1/A3
202201777/1/A3 202202037/1/A3 202202152/1/A3
202201778/1/A3 202202039/1/A3 202202153/1/A3
202201779/1/A3 202202042/1/A3 202202160/1/A3
202201780/1/A3 202202045/1/A3 202202163/1/A3
202201781/1/A3 202202046/1/A3 202202180/1/A3
202201783/1/A3 202202049/1/A3 202202181/1/A3
202201785/1/A3 202202050/1/A3 202202182/1/A3
202201786/1/A3 202202053/1/A3 202202200/1/A3
202201788/1/A3 202202075/1/A3 202202201/1/A3
202201801/1/A3 202202076/1/A3 202202233/1/A3
202201829/1/A3 202202077/1/A3
202201834/1/A3 202202078/1/A3
202201937/1/A3 202202079/1/A3
202201941/1/A3 202202091/1/A3
202202019/1/A3 202202112/1/A3
202202031/1/A3 202202114/1/A3