202202049/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Smidtje Exploitatie B.V. en Rederij Lovers B.V., allebei gevestigd te Amsterdam, hierna gezamenlijk te noemen: Lovers en anderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1737 in het geding tussen:
Lovers en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij 53 besluiten van 4 juni 2020 heeft het college exploitatievergunningen voor passagiersvervoer van Lovers en anderen gewijzigd in exploitatievergunningen voor bepaalde tijd (hierna ook: de wijzigingsbesluiten).
Bij afzonderlijke besluiten van 4 juni 2020 en 5 augustus 2020 heeft het college op verzoek van Lovers en anderen de einddata van het aflopen van de exploitatievergunningen van de verschillende vaartuigen opnieuw vastgesteld.
Bij besluit van 10 februari 2021 heeft het college de door Lovers en anderen daartegen gemaakte bezwaren deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond en deels gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door Lovers en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben Lovers en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Lovers en anderen en het college hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddatum van de exploitatievergunningen die zouden verlopen op 1 maart 2026, 1 maart 2028 of 1 maart 2030 verlengd tot 1 maart 2028, 1 maart 2030 of 1 maart 2032.
Lovers en anderen hebben gronden ingediend tegen die besluiten.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar Lovers en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.W. Tellegen en mr. S. Levelt, advocaten te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Rederij Lovers B.V. had 26 exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd voor de vaartuigen Aimee, André van Duin, Athene, Bern, Boedapest, BZN 2, BZN 3, BZN 4, BZN 5, BZN 6, Floating Dutchman, Flying Enterprise, Jannes Lovers, Lissabon, Monaco, Moskou, Nemo, New York, Pierre Jansen, Praag, Shadow, Sydney, Toon Hermans, Washington, Wim Kan en Wim Sonneveld.
1.1. Smidtje Exploitatie B.V. had negen exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd voor de vaartuigen Cornelis Schuyt, Da Vinci, Gaudi, Henri Matisse, Michelangelo, Mon Ami, Nicolaas Maes, P.C. Hooft en Rijk de Gooyer.
1.2. De Amsterdamse Watertaxi Centrale B.V. had zes exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd voor de vaartuigen Beau, Ramses Shaffy, RAW Ferry 01, Simon Carmiggelt, Twee en VIP 1.
1.3. New Orange B.V. had twaalf exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd voor de vaartuigen Berlin, Brussels, Copenhagen, Dublin, Helsinki, London, Madrid, Oslo, Paris, Rome, Sevilla en Wien.
1.4. New Orange en Amsterdamse Watertaxi Centrale zijn gefuseerd met Rederij Lovers, zodat die vergunningen nu aan haar toebehoren.
2. Bij de besluiten van 4 juni 2020 heeft het college deze exploitatievergunningen gewijzigd in vergunningen voor bepaalde tijd. De exploitatievergunningen verliepen of verlopen op 1 maart 2024, 1 maart 2026, 1 maart 2028 of 1 maart 2030.
2.1. Bij besluiten van 4 juni 2020 en 5 augustus 2020 heeft het college op verzoek van Lovers en anderen de rangschikking op grond waarvan is bepaald wanneer de exploitatievergunningen aflopen gewijzigd. Dat houdt in dat de exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen afliepen of aflopen op de hierna genoemde data:
2.2. Bij besluiten van 22 april 2024 heeft het college de exploitatievergunningen voor veel van de hiervoor genoemde vaartuigen, die niet al op 1 maart 2024 waren verlopen, verlengd met twee jaar. Volgens het college is het niet mogelijk om binnen de resterende tijd een zorgvuldige uitgifteronde voor de tranche 2026 te organiseren. Het college heeft daarom besloten de geplande uitgifterondes voor nieuwe vergunningen per 1 maart 2026, 2028 en 2030 uit te stellen met twee jaar.
3. Lovers en anderen zijn een aantal van de reders die een bestuursrechtelijke procedure zijn begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor de passagiersvaart van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling zijn hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:3732, is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak. 4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 10 februari 2021 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 4 juni 2020 en 5 augustus 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De besluiten van 22 april 2024 worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Nu met de herroeping van de besluiten van 4 juni 2020 aan deze besluiten de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling deze besluiten eveneens vernietigen.
6. Dit betekent dat de eerder voor onbepaalde tijd aan Lovers en anderen verleende exploitatievergunningen weer gelden.
7. Het college moet de proceskosten van Lovers en anderen vergoeden. Deze bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde heeft in deze zaak en zaaknummer 202202019/1/A3, in bezwaar, beroep en hoger beroep nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend. Ook zijn de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. Dit zijn daarom samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten voor rechtsbijstand als één zaak beschouwd.
In deze zaak en zaaknummer 202202019/1/A3 heeft de gemachtigde nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend tegen de besluiten van 22 april 2024 waarbij de einddatum van de exploitatievergunningen is verlengd. Ook hiervoor geldt dat dit samenhangende zaken zijn. De vergoeding moet in zoverre worden verdeeld over deze twee appellanten.
Gelet op de omvang en complexiteit van de zaken bestaat verder aanleiding met betrekking tot de proceskosten een additionele wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
De vergoeding waarop Lovers en anderen op basis van deze berekening recht hebben, staat hierna in de beslissing. Omdat het college het bezwaar van Lovers en anderen gegrond heeft verklaard en daarbij proceskosten heeft toegekend, zal de Afdeling niet opnieuw een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase ten laste van het college uitspreken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1737;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 10 februari 2021, kenmerk: DJ.20.012006.001, 011755.001, 011777.001, 0011767.001, 011788.001, 011771.001, 011766.001 en 001784.001;
V. herroept de besluiten van 4 juni 2020 en 5 augustus 2020, kenmerken: WN2019-006160, WN2019-006170, WN2019-006174, WN2019-006175, WN2019-006176, WN2019-006177, WN2019-006178, WN2019-006179, WN2019-006180, WN2019-006181, WN2019-006182, WN2019-006183, WN2019-006295, WN2019-006296, WN2019-006298, WN2019-006299, WN2019-006302, WN2019-006303, WN2019-006304, WN2019-006305, WN2019-006306, WN2019-006308, WN2019-006311, WN2019-006312, WN2019-006314, WN2019-006316, WN2019-006317, WN2019-006319, WN2019-006320, WN2019-006452, WN2019-006533, WN2019-006534, WN2019-006536, WN2019-006537, WN2019-006538, WN2019-006539, WN2019-006592, WN2019-006593, WN2019-006594, WN2019-006596, WN2019-006597, WN2019-006598, WN2019-006599, WN2019-006600, WN2019-008764, WN2019-008775, WN2019-008776, WN2019-008777, WN2019-008778, WN2019-008779, WN2019-008781, WN2019-008782 en WN2019-008783;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 april 2024, kenmerken: NT2024-001024, NT2024-001030, NT2024-001038, NT2024-001042, NT2024-001043, NT2024-001045, NT2024-001051, NT2024-001054, NT2024-001055, NT2024-001056, NT2024-001057, NT2024-001058, NT2024-001067, NT2024-001069, NT2024-001083, NT2024-001099, NT2024-001118, NT2024-001143, NT2024-001163, NT2024-001164, NT2024-001170, NT2024-001177, NT2024-001179, NT2024-001183, NT2024-001189, NT2024-001190, NT2024-001200, NT2024-001202, NT2024-001211, NT2024-001236, NT2024-001248, NT2024-001270, NT2024-001283 en NT2024-001287;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Smidtje Exploitatie B.V. en Rederij Lovers B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 8.531,25, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Smidtje Exploitatie B.V. en Rederij Lovers B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
1071
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3 202202033/1/A3 202202115/1/A3
202201765/1/A3 202202034/1/A3 202202139/1/A3
202201766/1/A3 202202035/1/A3 202202151/1/A3
202201777/1/A3 202202037/1/A3 202202152/1/A3
202201778/1/A3 202202039/1/A3 202202153/1/A3
202201779/1/A3 202202042/1/A3 202202160/1/A3
202201780/1/A3 202202045/1/A3 202202163/1/A3
202201781/1/A3 202202046/1/A3 202202180/1/A3
202201783/1/A3 202202049/1/A3 202202181/1/A3
202201785/1/A3 202202050/1/A3 202202182/1/A3
202201786/1/A3 202202053/1/A3 202202200/1/A3
202201788/1/A3 202202075/1/A3 202202201/1/A3
202201801/1/A3 202202076/1/A3 202202233/1/A3
202201829/1/A3 202202077/1/A3
202201834/1/A3 202202078/1/A3
202201937/1/A3 202202079/1/A3
202201941/1/A3 202202091/1/A3
202202019/1/A3 202202112/1/A3
202202031/1/A3 202202114/1/A3