202202114/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
De Wolfsburght B.V., gevestigd in Amersfoort,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1463 in het geding tussen:
De Wolfsburght
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij drie besluiten van 4 juni 2020 heeft het college de eerder voor onbepaalde tijd aan De Wolfsburght verleende exploitatievergunningen voor passagiersvervoer voor drie vaartuigen ambtshalve gewijzigd in vergunningen voor bepaalde tijd (hierna ook: de wijzigingsbesluiten).
Bij afzonderlijk besluit van 4 juni 2020 heeft het college op verzoek van De Wolfsburght de einddata van twee exploitatievergunningen gewisseld.
Bij besluit van 27 januari 2021, aangevuld bij besluit van 10 februari 2021, heeft het college het door De Wolfsburght tegen die drie wijzigingsbesluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bezwaar, voor zover het zich richt tegen jegens andere reders genomen wijzigingsbesluiten, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 15 april 2021 heeft het college op verzoek van De Wolfsburght de einddata van twee exploitatievergunningen gewisseld.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door De Wolfsburght tegen het besluit van 27 januari 2021, aangevuld bij besluit van 10 februari 2021, ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft De Wolfsburght hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Wolfsburght en het college hebben nadere stukken ingediend.
Bij twee besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddatum van twee exploitatievergunningen met twee jaar verlengd.
De Wolfsburght heeft gronden ingediend tegen dat besluit.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar De Wolfsburght, vertegenwoordigd door mr. I.H. van den Berg, advocaat in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, allen advocaten in Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de wijzigingsbesluiten heeft het college bepaald dat de exploitatievergunningen voor de volgende vaartuigen aflopen op de hierna genoemde data:
Prix d’Eau - 1 maart 2024;
Libelle - 1 maart 2026;
La Reine - 1 maart 2028.
2. Bij het afzonderlijke besluit van 4 juni 2020 heeft het college op verzoek van De Wolfsburght de einddata van de exploitatievergunningen van de vaartuigen Prix d’Eau en Libelle gewisseld. Bij het besluit van 10 februari 2021 heeft het college De Wolfsburght medegedeeld dat de einddata van de vergunning voor het vaartuig Libelle als gevolg van het herstel van feitelijke onjuistheden in de uitgiftedata van andere exploitatievergunningen is gewijzigd in 1 maart 2028. Bij het besluit van 15 april 2021 heeft het college op verzoek van De Wolfsburght de einddata van de vaartuigen Prix d’Eau en Libelle opnieuw gewisseld.
3. Bij de besluiten van 22 april 2024 heeft het college de einddata van de exploitatievergunningen voor de vaartuigen Prix d’Eau en Libelle verlengd met twee jaar en gewijzigd in 1 maart 2030.
4. De Wolfsburght is een van de reders die een bestuursrechtelijke procedure is begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor passagiersvervoer van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling waren hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen.
Bij uitspraak van vandaag in zaak nr. 202202112/1/A3 (ECLI:NL:RVS:2024:3732) is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak. 5. Dit betekent dat de Afdeling niet meer toekomt aan de beoordeling van de individuele gronden van de reders, voor zover zij die hebben aangevoerd.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 januari 2021, aangevuld bij het besluit van 10 februari 2021, alsnog gegrond verklaren en die besluiten vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door de besluiten van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij het besluit van 15 april 2021, te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
7. De besluiten van 22 april 2024 worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Nu met de herroeping van de besluiten van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij het besluit van 15 april 2021, aan de besluiten van 22 april 2024 de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling die besluiten eveneens vernietigen.
8. Dit betekent dat de eerder aan De Wolfsburght verleende exploitatievergunningen weer gelden.
9. Het college moet de proceskosten van De Wolfsburght vergoeden. Deze bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde heeft in deze zaak en de zaken nrs. 202202112/1/A3, 202202115/1/A3, 202202139/1/A3, 202202151/1/A3, 202202152/1/A3, 202202153/1/A3, 202202160/1/A3, 202202163/1/A3 en 202202180/1/A3 in bezwaar, beroep en hoger beroep nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend. Ook zijn de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. Dit zijn daarom samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten voor rechtsbijstand als één zaak beschouwd, waarbij wegingsfactor 1,5 wordt toegepast omdat het er meer dan vier zijn (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht). De vergoeding moet in zoverre worden verdeeld over deze tien appellanten.
In deze zaak en de zaken nrs. 202202112/1/A3, 202202151/1/A3, 202202152/1/A3, 202202153/1/A3, 202202160/1/A3 en 202202180/1/A3 heeft de gemachtigde nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend tegen de besluiten van 22 april 2024 waarbij de einddatum van de exploitatievergunningen is verlengd. Ook hiervoor geldt dat dit samenhangende zaken zijn, waarbij wegingsfactor 1,5 wordt toegepast omdat het er meer dan vier zijn. De vergoeding moet in zoverre worden verdeeld over deze zeven appellanten.
Gelet op de omvang en complexiteit van de zaken bestaat verder aanleiding met betrekking tot de proceskosten een additionele wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
De vergoeding waarop De Wolfsburght op basis van deze berekening recht heeft, staat hierna in de beslissing.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/1463;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 27 januari 2021 en 10 februari 2021, kenmerk DJ.20.011637.001;
V. herroept de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 4 juni 2020, zoals gewijzigd bij het besluit van 15 april 2021, kenmerken WN2019-006644, WN2019-006650 en WN2019-006651;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
VII. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 22 april 2024, kenmerken NT2024-001156 en NT2024-001229;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij De Wolfsburght B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.715,63, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij De Wolfsburght B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 280,80, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan De Wolfsburght B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
611
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3 202202033/1/A3 202202115/1/A3
202201765/1/A3 202202034/1/A3 202202139/1/A3
202201766/1/A3 202202035/1/A3 202202151/1/A3
202201777/1/A3 202202037/1/A3 202202152/1/A3
202201778/1/A3 202202039/1/A3 202202153/1/A3
202201779/1/A3 202202042/1/A3 202202160/1/A3
202201780/1/A3 202202045/1/A3 202202163/1/A3
202201781/1/A3 202202046/1/A3 202202180/1/A3
202201783/1/A3 202202049/1/A3 202202181/1/A3
202201785/1/A3 202202050/1/A3 202202182/1/A3
202201786/1/A3 202202053/1/A3 202202200/1/A3
202201788/1/A3 202202075/1/A3 202202201/1/A3
202201801/1/A3 202202076/1/A3 202202233/1/A3
202201829/1/A3 202202077/1/A3
202201834/1/A3 202202078/1/A3
202201937/1/A3 202202079/1/A3
202201941/1/A3 202202091/1/A3
202202019/1/A3 202202112/1/A3
202202031/1/A3 202202114/1/A3