ECLI:NL:RVS:2024:3837

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
202201778/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging exploitatievergunning voor vaartuig Hannekes Boot en hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring

Op 25 september 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak van IndySign B.V. en Rederij Nassau B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de wijziging van de exploitatievergunning voor het vaartuig 'Hannekes Boot', die op 4 juni 2020 door het college is gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd, die op 1 maart 2024 zou verlopen. IndySign had bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Rederij Nassau werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet de geadresseerde was van het besluit en slechts een afgeleid belang had. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van IndySign en Rederij Nassau ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden.

Tijdens de zitting op 5 juni 2024, waar ook andere vergelijkbare zaken werden behandeld, heeft de Afdeling geoordeeld dat een deel van de algemene gronden van IndySign en Rederij Nassau slaagde. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van IndySign gegrond verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam moet de proceskosten van IndySign vergoeden. De eerder verleende exploitatievergunning aan IndySign wordt hersteld, en het college moet ook het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de directe betrokkenheid van belanghebbenden bij besluiten van het college.

Uitspraak

202201778/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
IndySign B.V. en Rederij Nassau B.V., allebei gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/782 in het geding tussen:
IndySign en Rederij Nassau
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het college de exploitatievergunning voor het vaartuig ‘Hannekes Boot’ van IndySign gewijzigd in een exploitatievergunning die op 1 maart 2024 verliep (hierna ook: het wijzigingsbesluit).
Bij besluit van 29 december 2020 heeft het college het door Rederij Nassau daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het door IndySign gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door IndySign en Rederij Nassau daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben IndySign en Rederij Nassau hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak, met 50 andere zaken zoals vermeld in bijlage 1, op een zitting behandeld op 5 juni 2024, waar IndySign en Rederij Nassau, vertegenwoordigd door mr. J. Monster, rechtsbijstandverlener te Leiderdorp, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Jaasma, mr. M.R. Botman en mr. A.D. Röell, advocaten te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       IndySign had een exploitatievergunning voor het vaartuig Hannekes Boot. Bij besluit van 4 juni 2020 heeft het college deze vergunning gewijzigd in een vergunning voor bepaalde tijd. Het door IndySign en Rederij Nassau daartegen gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard, voor zover het IndySign betreft. Het college heeft Rederij Nassau niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet de geadresseerde is van het besluit van 4 juni 2020. Volgens het college heeft Rederij Nassau slechts een afgeleid belang en is daarom geen belanghebbende.
2.       IndySign en Rederij Nassau zijn een van de partijen die een bestuursrechtelijke procedure zijn begonnen tegen de wijziging van een exploitatievergunning voor de passagiersvaart van onbepaalde naar bepaalde tijd. Bij de Afdeling zijn hierover 51 zaken aanhangig. Deze zaken bevatten veel nagenoeg gelijkluidende gronden van algemene aard. De Afdeling heeft er daarom, net als de rechtbank, voor gekozen om deze zaken gelijktijdig op een zitting te behandelen en de algemene gronden in één uitspraak te beoordelen. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:3732, is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat een deel van de algemene gronden slaagt, wat ertoe leidt dat in alle 51 zaken de wijzigingsbesluiten moeten worden herroepen. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de Afdeling naar die uitspraak.
In aanvulling daarop overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college Rederij Nassau terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het door Rederij Nassau gestelde belang bij het besluit vloeit voort uit de contractuele relatie die zij heeft met IndySign om Hannekes Boot te kunnen gebruiken. Het belang om de boot te kunnen exploiteren is een van IndySign afgeleid belang dat niet rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Van een ander rechtstreeks bij het besluit van 4 juni 2020 betrokken belang van Rederij Nassau is niet gebleken. Vergelijk daarvoor de uitspraken van de Afdeling van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0448, en 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2453. Rederij Nassau is daarom geen belanghebbende.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 december 2020 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover het bezwaar van IndySign ongegrond is verklaard. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 4 juni 2020 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4.       Dit betekent dat de eerder voor onbepaalde tijd aan IndySign verleende exploitatievergunning weer geldt.
5.       Het college moet de proceskosten van IndySign vergoeden. Deze bestaan uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigde heeft in deze zaak en de zaken nrs. 202201765/1/A3, 202201766/1/A3, 202201777/1/A3, 202201779/1/A3, 202201780/1/A3, 202201781/1/A3, 202201783/1/A3, 202201785/1/A3, 202201786/1/A3, 202201788/1/A3, 202201829/1/A3, 202201834/1/A3 en 202201941/1/A3, in bezwaar, beroep en hoger beroep nagenoeg gelijkluidende stukken ingediend. Ook zijn de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. Dit zijn daarom samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten voor rechtsbijstand als één zaak beschouwd, waarbij wegingsfactor 1,5 wordt toegepast omdat het er meer dan vier zijn (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht). De vergoeding moet in zoverre worden verdeeld over deze veertien appellanten.
Gelet op de omvang en complexiteit van de zaken bestaat verder aanleiding met betrekking tot de proceskosten een additionele wegingsfactor van 1,5 toe te passen (onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht).
De vergoeding waarop IndySign op basis van deze berekening recht heeft, staat hierna in de beslissing.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaak nr. 21/782;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 29 december 2020, kenmerk: DJ.20.011451.001, voor zover het bezwaar ongegrond is verklaard;
V.       herroept het besluit van 4 juni 2020, kenmerk: WN2019-006234;
VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Indysign B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.195,31, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Indysign B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 175,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan Indysign B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 908,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
1071
BIJLAGE 1 - Overzicht zaaknummers
202201614/1/A3     202202033/1/A3     202202115/1/A3
202201765/1/A3     202202034/1/A3     202202139/1/A3
202201766/1/A3    202202035/1/A3    202202151/1/A3
202201777/1/A3    202202037/1/A3    202202152/1/A3
202201778/1/A3    202202039/1/A3    202202153/1/A3
202201779/1/A3    202202042/1/A3    202202160/1/A3
202201780/1/A3    202202045/1/A3    202202163/1/A3
202201781/1/A3    202202046/1/A3    202202180/1/A3
202201783/1/A3    202202049/1/A3    202202181/1/A3
202201785/1/A3    202202050/1/A3    202202182/1/A3
202201786/1/A3    202202053/1/A3    202202200/1/A3
202201788/1/A3     202202075/1/A3    202202201/1/A3
202201801/1/A3    202202076/1/A3    202202233/1/A3
202201829/1/A3    202202077/1/A3
202201834/1/A3    202202078/1/A3
202201937/1/A3    202202079/1/A3
202201941/1/A3    202202091/1/A3
202202019/1/A3    202202112/1/A3
202202031/1/A3    202202114/1/A3