202206638/1/R3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Goutum, gemeente Leeuwarden,
appellant,
en
de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Leeuwarden de Zuidlanden, bouw woning ten zuiden [locatie]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2024, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Otte, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 17 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan "Leeuwarden De Zuidlanden, bouw woning ten zuiden [locatie]" (hierna: het bestemmingsplan) heeft betrekking op een onbebouwd perceel aan de Wergeasterdyk te Goutum (hierna: het perceel). [partij] is eigenaar van dit perceel en wil op het perceel een woning bouwen. Het bestemmingsplan maakt deze woning mogelijk. [appellant] woont aan de [locatie] te Goutum, op gronden grenzend aan het perceel. Hij kan zich niet met het plan verenigen en heeft daarom beroep ingesteld.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Aantasting woon- en leefklimaat
4. [appellant] vreest dat hij overlast zal ondervinden door de komst van de woning op het perceel. Op dit moment is het perceel onbebouwd en is sprake van een rustige omgeving. Door de komst van de woning zal er geluidhinder optreden, onder andere door de aanwezigheid van personen op het perceel, aan- en afrijdend verkeer en het gebruik van warmtepompen.
4.1. De raad heeft erop gewezen dat het gebied rondom het perceel in de loop de jaren is veranderd. Van situering in een (agrarisch) buitengebied is geen sprake meer doordat er aan de noord-, west- en zuidzijde van het perceel woningbouwontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Voor de locatie aan de oostzijde is verder het bestemmingsplan "De Zuidlanden, Plandeel De Hem, Leeuwarden" (hierna: het bestemmingsplan De Hem) vastgesteld. Door de reeds aanwezige woningbouw is er al sprake van toegenomen (verkeers)bewegingen, geluid en aanwezigheid van personen rondom het woonperceel van [appellant] en het perceel. De afstand tussen de woning van [appellant] en het perceel is verder ongeveer 30 meter en tussen de woning en het perceel is sprake van afschermende beplanting. Voor warmtepompen gelden daarnaast rechtstreeks werkende regels met betrekking tot het geluid dat deze mogen produceren. Om deze redenen verwacht de raad geen onevenredige toename van hinder voor [appellant] als gevolg van het bestemmingsplan.
4.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat realisatie van het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant], dat het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van één woning op ongeveer 30 meter afstand, dat sprake is van afschermende beplanting en dat aan alle zijden van het perceel woningbouwontwikkelingen hebben plaatsgevonden dan wel zijn voorzien. Verder heeft de raad terecht meegewogen dat er regels zijn voor warmtepompen. Het Bouwbesluit 2012, zoals deze gold op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan, bevat geluidseisen voor warmtepompen met het oog op het voorkomen van hinder van een warmtepomp voor omwonenden. Aldus heeft de raad op goede gronden kunnen stellen dat door het bestemmingsplan geen onevenredige toename van hinder bij de woning van [appellant] wordt verwacht.
Het betoog slaagt niet.
Rechtsongelijkheid en strijd gelijkheidsbeginsel
5. [appellant] voert aan dat de raad tot op heden geen medewerking heeft willen verlenen aan zijn verzoek om vier levensloopbestendige woningen op zijn perceel te realiseren. De raad zou deze medewerking pas willen verlenen nadat het bestemmingsplan De Hem is vastgesteld én de direct aanwonenden aan zijn perceel hebben ingestemd met deze voorgenomen ontwikkeling. Deze voorwaarden heeft de raad, kennelijk, niet gesteld aan [partij]. Niet alleen is het bestemmingsplan vastgesteld voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan De Hem, ook is [appellant] niet gevraagd om instemming. Hierdoor is sprake van rechtsongelijkheid en wordt ook gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5.1. De raad heeft toegelicht dat in het verleden gesprekken zijn gevoerd met [appellant] over de door hem gewenste ontwikkeling. In deze gesprekken is aangegeven dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend wordt geacht dat op het perceel van [appellant] één bouwvolume wordt gerealiseerd met daarin 1 tot 3 woningen. Met [partij] zijn vergelijkbare gesprekken gevoerd. [appellant] heeft tot op heden geen aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. De raad heeft ter zitting toegelicht dat als een aanvraag zou zijn ingediend voor één bouwvolume met 1 tot 3 woningen, deze in behandeling zou zijn genomen, ook als deze aanvraag zou zijn ingediend voordat het bestemmingsplan De Hem was vastgesteld. Verder stelt de raad niet als voorwaarde voor medewerking dat direct aanwonenden van een perceel waarop een woning wordt gerealiseerd met deze woning instemmen.
5.2. De Afdeling stelt vast dat uit datgene dat [appellant] heeft aangevoerd en de reactie van de raad daarop, niet volgt dat sprake is van rechtsongelijkheid of van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Niet alleen was het door [appellant] gewenste bouwplan in potentie groter dan de woning die het bestemmingsplan nu mogelijk maakt, ook is niet gebleken dat de raad in het overleg voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning aan [appellant] andere, meer beperkende voorwaarden heeft gesteld dan aan [partij]. Van rechtsongelijkheid is daardoor niet gebleken. Doordat [appellant] nog geen aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend, is verder geen sprake van een met [partij] vergelijkbare situatie zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
Het betoog slaagt niet.
Samenhang bestemmingsplan De Hem
6. [appellant] stelt dat de raad ten onrechte medewerking heeft verleend aan het bestemmingsplan terwijl er nog geen bestemmingsplanprocedure is opgestart voor woningbouw in het buurtschap De Hem. Ter zitting heeft [appellant] in dat verband toegelicht dat het gebied De Zuidlanden als één te ontwikkelen woningbouwlocatie moet worden beschouwd. Het realiseren van voldoende compensatie in de vorm van een weidevogelgebied maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van dat gebied. Deze compensatie zou, al dan niet gedeeltelijk, plaats moeten vinden op de gronden waarvoor het bestemmingsplan De Hem inmiddels is vastgesteld. De Afdeling begrijpt dit betoog van [appellant] aldus dat [appellant] stelt dat het bestemmingsplan, al dan niet in samenhang met het bestemmingsplan De Hem, negatieve invloed zou kunnen hebben op de nog te realiseren, verplichte, compensatie van weidevogelgebied wanneer deze in de nabijheid van het perceel zou worden gerealiseerd.
6.1. De raad heeft toegelicht dat in het verleden gronden ten zuiden van Leeuwarden door de provincie Fryslân in de provinciale Verordening Rômte waren aangewezen als weidevogelgebied. Onder andere ten behoeve van grootschalige woningbouwontwikkeling in De Zuidlanden op andere percelen dan de gronden waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, is deze aanduiding komen te vervallen, hetgeen - volgens de regels uit deze provinciale verordening - leidde tot een (financiële) compensatieverplichting voor de gemeente, aan welke verplichting de gemeente heeft voldaan. Er bestaat geen relatie tussen deze compensatieverplichting en het bestemmingsplan. Het gebied waarvoor het bestemmingsplan is vastgesteld, en ook het gebied waarvoor het bestemmingsplan De Hem is vastgesteld, is verder niet aangewezen als weidevogelgebied. De ontwikkelingen die zijn voorzien in het bestemmingsplan De Hem staan ten slotte los van het bestemmingsplan dat in deze procedure voorligt.
6.2. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op wat [appellant] heeft aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing een goede ruimtelijke ordening dient en dat de raad het bestemmingsplan heeft kunnen vaststellen zonder daarbij de gewenste woningbouwontwikkeling in De Hem te betrekken.
De Afdeling betrekt daarbij dat er volgens [appellant] samenhang bestaat tussen de twee ontwikkelingen omdat op gronden die deel uitmaken van de gebiedsontwikkeling De Hem weidevogelgebied zou moeten worden gerealiseerd, maar dat [appellant] dit betoog op geen enkele wijze nader onderbouwd heeft. Daar komt bij dat, voor zover de stelling van [appellant] op dit punt juist zou zijn, partijen het erover eens zijn dat op gronden van [partij] - en dus op de gronden die deel uitmaken van het bestemmingsplan - in ieder geval geen weidevogelgebied hoeft te worden gerealiseerd. Ter zitting is vastgesteld dat de gronden die deel uitmaken van het bestemmingsplan De Hem evenmin als weidevogelgebied zijn aangewezen. [appellant] heeft verder niet onderbouwd dat, vanwege het bestemmingsplan, negatieve effecten zouden kunnen optreden op gronden die naar zijn mening als weidevogelgebied zouden moeten worden aangewezen.
Voor zover [appellant] betoogt dat in het kader van het bestemmingsplan De Hem ten onrechte geen rekening is gehouden met een verplichting voor de raad om weidevogelgebied te compenseren, merkt de Afdeling op dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan De Hem in deze procedure niet ter toetsing voorligt.
Het betoog slaagt niet.
Effecten op Natura 2000-gebieden
7. [appellant] voert aan dat het stikstofonderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, niet deugdelijk is. In dit onderzoek is ten onrechte geen rekening gehouden met de bouwfase ter uitvoering van het bestemmingsplan terwijl dit wel had gemoeten als gevolg van het vervallen van de bouwvrijstelling uit de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb).
7.1. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroep."
7.2. De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1230), kunnen de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. 7.3. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de afstand tussen de woning van [appellant] en het relevante Natura 2000-gebied (uitspraken van 19 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1947 en van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110). 7.4. Het perceel van [appellant] ligt op een afstand van ongeveer 7 km van het dichtstbij gelegen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied "Alde Feanen". Alleen al gelet op deze afstand bestaat er geen verwevenheid tussen de individuele belangen van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe omgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen uit de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving.
7.5. Hetgeen [appellant] ten aanzien van de effecten op het Natura 2000-gebied heeft aangevoerd, kan op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
Overige beroepsgronden
8. [appellant] stelt verder dat de op zijn perceel aanwezige zonnepanelen minder opbrengst zullen genereren vanwege de bomen rondom het perceel. Ook vreest hij schade als gevolg van de uitvoering van de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de woning op het perceel. Daarnaast vreest hij voor gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterkwaliteit van de schouwsloot die grenst aan zijn perceel omdat onduidelijk is of de voorgenomen woning aangesloten wordt op het riool. Andere panden in de omgeving - zoals een crematorium - zijn pas recent aangesloten op de riolering.
8.1. De raad heeft toegelicht dat de bomenrij rondom het perceel al aanwezig was ten tijde van plaatsing van de zonnepanelen door [appellant]. Het bestemmingsplan maakt enkel de bouw van een woning mogelijk. De gevolgen van de aanwezigheid van deze bomen voor de zonnepanelen staan daarmee los van het bestemmingsplan. Als de bouwwerkzaamheden zouden leiden tot schade, dan is dit, aldus de raad, een verantwoordelijkheid van de bouwer. De raad heeft verder toegelicht dat de woning op het perceel zal worden aangesloten op de riolering.
8.2. Bouwwerkzaamheden en de aansluiting op de riolering betreffen uitvoeringsaspecten die niet in het plan behoeven te worden geregeld. Verder is gebleken dat het bestemmingsplan niet leidt tot een mogelijke beperking van de opbrengst van de zonnepanelen van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van A. Heinen, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Heinen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024